Skip to main content

Lijfstraf of de cel in

Een van de bekendste en oudste monumenten van Den Haag is de Gevangenpoort. Een gebouw met een rijke historie dat gelukkig niet meer in gebruik is zoals het ooit werd gebruikt. Nu is de Gevangenpoort een museum en zijn de gruwelijke instrumenten te zien die bij het verhoren indertijd werden gebruikt. Hoe ging men vroeger eigenlijk om met ongewenst gedrag en is dat nu veel beter?

In de middeleeuwen, tot rond 1550, werd ongewenst gedrag direct bestraft, een soort lik-op-stukbeleid. Gevangenissen bestonden niet, er waren hooguit een of meer kerkers in het stadhuis om gevangenen te laten wachten op hun berechting. In die tijd waren dorpen en steden vrij klein en overzichtelijk met daardoor een grote sociale controle. Maar net als nu vertoonden ook toen sommige mensen ongewenst gedrag. Wat was dat dan voor gedrag en welke straf hoorde daarbij? Een Wetboek van Strafrecht bestond nog niet, maar er was wel de Bijbel met leefregels, vastgelegd in de Tien Geboden (Exodus 20) zoals niet doodslaan, stelen, vloeken etc. Kortom, genoeg zaken waar op gelet moest worden, zeker in kroegen en herbergen waar nogal eens flink gedronken werd. 

Vaak werd het onderling ‘geregeld’ en werd het oog-om-oog, tand-om-tandprincipe toegepast. Kwam de schout, die toezicht op de openbare orde hield, eraan te pas, dan volgde opsluiting en de volgende dag berechting. Veel voorkomende overtredingen waren stelen en vloeken, waarvoor zweepslagen als passende straf werd gezien. Bij herhaald overtreden werd de straf verhoogd tot brandmerken of vingers afhakken, respectievelijk tong afsnijden en verbanning uit dorp of stad. Bij overspel en contractbreuk werd de schandpaal gebruikt als strafmiddel, niet bepaald een pretje. Het bleef namelijk niet alleen bij rot fruit en bedorven vis die naar je werd gegooid. Rijke burgers konden zulke straffen afkopen door het betalen van een boete en een vergoeding voor het slachtoffer. Op moord stond de doodstraf, die alleen door de graaf mocht worden uitgesproken.

Dit snelrecht en lik-op-stukbeleid werkte prima in kleine samenlevingen. Maar toen de steden in de zestiende eeuw gingen groeien, was dat niet meer houdbaar. De sterke groei van de bevolking was een gevolg van de Tachtigjarige Oorlog, de opkomst van de lakenindustrie en de bloei van de handel op Scandinavië en Indië. Religieuze vluchtelingen uit Vlaanderen en Frankrijk brachten kapitaal en kennis mee voor met name de lakenindustrie in Haarlem en Leiden. Jonge mannen uit Duitsland en Zwitserland ontvluchtten daar de armoe en zochten werk in het leger van Willem van Oranje en van Filips II, maar ook als bemanningslid aan boord van de handelsschepen. De groei van de bevolking hield geen gelijke tred met de bouw van woningen, wat tot zeer onhygië-nische situaties leidde en hoge sterftecijfers. De kerk was van oudsher verantwoordelijk voor de armenzorg maar kon deze instroom niet aan. Dit leidde tot veel bedelende weeskinderen, prostitutie en criminaliteit, wat klachten vanuit de gegoede burgerij opleverde. Tegelijkertijd drong bij de stadsbestuurders het besef door dat de barbaarse lijfstraffen niet voor vermindering van de criminaliteit zorgde. 

Het was Erasmus die in een van zijn geschriften pleitte voor niet alleen het bestraffen van criminelen maar ook voor het corrigeren van hun gedrag. Eind zestiende eeuw werd aan zijn oproep gehoor gegeven en werden in Amsterdam de eerste tuchthuizen voor mannen en vrouwen geopend. Misdadigers van kleine vergrijpen zoals fraudeurs, souteneurs en oproerkraaiers werden hier opgesloten en moesten werken voor de kost. De mannen moesten hout raspen en uit het zaagsel verfstof koken, de vrouwen moesten garens spinnen, en dit allemaal voor de lakenindustrie. ’s Avonds was er lees- en schrijfles, waarbij de bijbel als leermiddel werd gebruikt. De idee achter dit werken en les krijgen was dat de mensen leerden een arbeidzaam leven te leiden. De komst van de tuchthuizen zorgde voor vermindering van de criminaliteit op straat, goedkope grondstoffen voor de lakenindustrie en dat zonder extra kosten. Andere steden als Gouda en Dordrecht volgden dit voorbeeld. Den Haag zette aan de Prinsegracht, hoek Lange Lombardstraat een geheel nieuw gebouw neer met werkplaatsen, leeszaal en slaapverblijven. In 1903 moest het plaats maken voor de nieuwbouw van het Kantongerecht.

De komst van tuchthuizen betekende ook een verandering in straffen. Het afhakken van ledematen werd in de loop van de zeventiende eeuw niet meer toegepast en ook vloeken werd minder zwaar aangerekend en bestraft. Vanuit Engeland kwam echter steeds meer bezwaar tegen de gedwongen arbeid in de tuchthuizen. In de beginjaren werd men tot ten hoogste negen maanden opsluiting veroordeeld en later werden straffen tot wel tien jaar opgelegd. Dit kwam door het toelaten van zwaardere gevallen maar zorgde tegelijkertijd voor een meer constante stroom van inkomsten. Het waren de Quakers, liberale protestanten, die zich tegen deze dwangarbeid verzetten. Zij waren het ook die de slavernij aan de kaak stelden. Hun invloed reikte tot ver in Europa en de Verenigde Staten. Daar gingen zij zelfs over tot het bouwen van een nieuw type tuchthuis, namelijk een gebouw met cellen. Niet langer stond vergelding centraal maar correctie. De gevangenen kregen ieder een eigen cel en mochten niet praten of zingen. Ook niet praten met de cipiers. De enige afleiding was een Bijbel waarin zij geacht werden de hele dag te lezen. De idee erachter was dat door de stilte en het Bijbellezen de gevangenen tot inkeer zouden komen. Het gevolg was echter dat velen gek werden en zelfmoord pleegden. Na een paar jaar werd het regime verzacht. 

Inmiddels was de idee van een cellengevangenis over Europa verspreid geraakt. Midden negentiende eeuw verschenen
in Nederland de eerste cellen-complexen in de vorm van koepel-gevangenissen, zoals in Haarlem en grote kasteelachtige gebouwen zoals in Scheveningen. In die periode werd ook de doodstraf afgeschaft, evenals het opleggen van lijfstraffen. Het Wetboek van Strafrecht had die eeuw zijn intrede gedaan, waardoor nu ook in het hele land duidelijk werd wat niet getolereerd werd. De strafgevangenis in Scheveningen met zijn imposante torens en grote toegangsdeur ademt de sfeer van een onneembare vesting. Dat was ook de bedoeling, je moest er je straf uitzitten. 

Regelmatig komt de vraag terug of ons huidige strafstelsel voldoende afschrikwekkend is. In de zestiende eeuw werd die vraag al gesteld en toen waren de straffen van een geheel andere orde dan nu het geval is. Zweepslagen en lijfstraffen waren onvoldoende om mensen in armoede van het stelen en beroven af te houden. Toch wordt tegenwoordig naast het opleggen van gevangenis-straffen ook aan correctie gedaan. Gevangenen kunnen een vak leren en gaan op vrijwillige basis aan het einde van hun strafperiode in gedragstherapie. In combinatie met schuldsanering en sociale opvang leidt dit tot een opvallende daling van herhaald crimineel gedrag. Het pleidooi van Erasmus om zowel te vergelden als te corrigeren heeft in ieder geval in onze tijd zijn waarde bewezen.


Details

  • Schrijver

    Ton van der Pijl
  • E-mail

    Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.
  • Fotobijschrift

    Gevangenpoort op het Buitenhof. Foto: Willem Vermeij, Dienst Stedelijke Ontwikkeling, Haags Gemeentearchief
  • Editie

    02-2024

Meest gelezen artikelen