Over ‘postzegelen’ in de jaren zeventig
Op zolder sluimerde een koffer vol brieven die in de late jaren vijftig vanuit Nederland per luchtpost werden verzonden naar nogal verafgelegen havensteden, zoals Buenos Aires en Singapore. Wij hadden nauwelijks aangemeerd met ons schip of mij werd - eerst nog als leerling, later als vierde, derde en tweede stuurman - te kennen gegeven dat er middels een extra vlucht van de KLM alweer zo´n loodzware postzak vol brieven en pakjes uitsluitend voor mij aan boord was getakeld...
Het was waar; mijn verloofde en latere echtvriendin Koosje deed haar belofte gestand en postte dan ook tweemaal per week trouw op zijn minst een vuistdikke brief richting ‘mij’. Op mijn verzoek beplakte zij deze luchtpostbrieven met de zogenaamde toeslagzegels, het liefst in complete series van de lopende kinder- en zomerpostzegels. Waarom ik dat vroeg? Welnu, behalve dat ik het erg mooi vond staan, zo’n rijkversierde luchtpostbrief, zag ik daarnaast de waarde die zo’n complete serie op brief nu eenmaal voor sommige filatelisten vertegenwoordigde.
Nadat ik alweer wat jaartjes aan wal werkte, waren deze rijk gefrankeerde brieven op een goede dag de reden dat ik mij opnieuw in de postzegelwereld begon te bewegen. Aanvankelijk op de zaterdagmiddag op de Vismarkt te Utrecht en later - in de jaren zeventig – wekelijks weer thuis in het Haagje, in het inmiddels verdampte wijkgebouw Amicitia aan het Westeinde. De vraag die mij al gauw bezighield, was wat ik nu weer eens met overgave zou beginnen te verzamelen? Domweg vakjes vullen in een voorgedrukt Davo-album, zoals ik dat in mijn jeugd jarenlang gewend was geweest? Nee, want al gauw ontmoette ik verzamelaars die het heel anders deden. Die zochten het bijvoorbeeld in de postgeschiedenis, waren uit op complete brieven, verzamelden allerlei soorten poststempels, beperkten zich tot een bepaald soort zegels, zoals strafportzegels, ofwel zochten het in druk- en plaatfoutjes. Maar ook postillon- en trekschuitpost, dus van vóór de uitvinding van de postzegel, kende zijn onderlegde verzamelaars.
Een tegenwerkende factor vanaf begin jaren zeventig was de sterk ophopende geldontwaarding, als gevolg van een oliecrisis. Terwijl de lonen jaarlijks fors stegen, bleef de spaarrente ver achter en ook aandelen loonden nauwelijks. Daardoor werden naast onroerend goed en antiek ook postzegels plots een vluchthaven voor spaarders en beleggers. Hierdoor begonnen de prijzen van postzegels uit de pan te rijzen. Ook van de nieuwe emissies (uitgaven) kocht men niet als voorheen drie series, eentje extra voor kleinkind of neefje, eentje om een keer te ruilen. Nee, velen kochten ineens pakken met hele veldelen tegelijk, de PTT kon het nauwelijks behappen, en dit alles in de hoop met dit speculatief gedoe de koopkracht van je gespaarde centjes op termijn enigszins overeind te houden.
Voor de gewone verzamelaar waren die jaren al met al geen pretje. Dankzij een kennis kwam ik toen in aanraking met het instituut postzegelveiling, waarvan Den Haag in de veilinghuizen Van Dieten aan het Tournooiveld en Rietdijk op het Noordeinde de élite op dat gebied in Nederland vertegenwoordigden. De kunst was om op zo’n veiling zo voordelig mogelijk een kaveltje te kopen, een partijtje zegels waar iets van je gading bij zat, om vervolgens wat overbleef later op de postzegelmarkt door te verkopen. En zo kon je dus ook met beperkte middelen best een aardige verzameling bij elkaar scharrelen. Ik had inmiddels gekozen voor de oudere gebruikte zegels van Nederland - voor zover ik mij die kon veroorloven - en deze verzamelde ik vooral op leesbare afstempelingen van post- en hulppostkantoren, met sommige zelfs op een complete brief.
Nu waren de eerste postzegels van Nederland, uitgegeven in 1852, ongetand; zij werden gedrukt in blokken van vijfentwintig met daartussen een strook, ook wel brug genoemd. Bij het drukken van deze zegels ontstonden allerlei oneffenheden, waardoor latere liefhebbers in staat bleken met behulp van grote collecties - met name die van het toenmalige Postmuseum aan de Zeestraat - zo’n complete plaat te reconstrueren. Van de drukplaten van die vijf cent blauw, tien cent rood en vijftien cent oranje zijn dankzij het speurwerk van ene de heer Van Balen Blanken behulpzame boekjes verschenen. Daartussen zit ook de zeer zeldzame 10 cent rood, als afdruk van een eenmalig gebruikte plaat (1A). Toen een postzegelkennis op onderzoek mij vroeg mijn verzameling te mogen navorsen op zo’n speld uit de hooiberg, bleek dat een van de zegels die ik zelf wat had verbleekt en dus minder mooi vond, maar wel had bewaard vanwege de af-stempeling (zie naast het rondstempel ook de z.g. penvernietiging), tot die zeldzame honderd stuks te behoren. Op de Amphilex, een grote internationale postzegeltentoonstelling in 1976, werd de bewuste plaat 1A van die zeldzame 10 cent rood sterk vergroot tentoongesteld. Trots hing mijn exemplaar daartussen te stralen, zowaar met als onderschrift: collectie Van der Wacht.
Nog een paar jaar heb ik van die zegel en mijn inmiddels aardig aangewassen verzameling ‘oudheden’ kunnen genieten. Onder de verzuchting ‘Scheiden doet lijden’ gepaard gaand met gevoelens als ‘oneerlijk delen’, verdwenen begin jaren tachtig mijn postzegels onder de hamer op een veiling van het huis Van Dieten. De aardigheid was er voor mij nu voorgoed af. Maar ook de speculanten in postzegels zouden het tezelfdertijd flink voor hun kiezen krijgen, want de spaarrente liep in een mum van tijd op tot boven de 10%, wat ook de postzegelmarkt niet onberoerd liet. Voor de echte verzamelaar was dit natuurlijk een verademing, na die lange zeventiger jaren met die almaar stijgende, ‘extremistische’ prijzen...
Details
-
Schrijver
Theo van der Wacht -
E-mail
Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken. -
Fotobijschrift
1852, serie op brief -
Editie
25-2020