Opgroeien op een Westlandse buitenplaats Brieven aan Theresia Allebé
In het Stadsarchief Amsterdam wordt het familiearchief Allebé bewaard. Daarin bevinden zich 43 brieven van familieleden aan Theresia Allebé, waaronder 26 van haar vader. Theresia was vier jaar toen ze in 1827 na het overlijden van haar moeder werd ondergebracht bij haar oma Alida Herckenrath-Milius op de buitenplaats Geerbron in Monster. Het dit jaar uitgekomen boek Brieven aan Theresia Allebé (1823-1901) bevat transcripties en becommentarieerde samenvattingen van de brieven. Daarnaast beschrijft het boek in het kort de geschiedenis van Geerbron. Een aantal passages uit de brieven, onder meer op Den Haag betrekking hebbend, passeert hieronder de revue.
De buitenplaats Geerbron is eind zeventiende eeuw gesticht door luitenant-admiraal Anthony Pieterson. Hij wordt geboren in Den Haag. De vader van Pieterson is daar achtereenvolgens lid van de stedelijke raad, thesaurier en burgemeester. Hij woont aan het Lange Voorhout nummer 17. Na het overlijden van admiraal Pieterson wisselt Geerbron gedurende de achttiende eeuw een aantal keren van eigenaar, totdat in 1801 de buitenplaats wordt aangekocht door Gerardus Herckenrath, arts en baljuw van Monster. Hij en zijn vrouw Alida Milius krijgen zeven kinderen. De jongste zoon, Leon, is de hoofdpersoon uit de intrigerende liefdesgeschiedenis Leon & Juliette, het boekenweekgeschenk 2020 van de hand van Annejet van der Zijl.
Oudste dochter Maria Herckenrath trouwt in 1810 met Jacobus Johannes Allebé, makelaar in granen, uit Amsterdam. Zij krijgen twee kinderen, Gerard (1810) en Theresia (1823). Als hun moeder in 1827 op 37-jarige leeftijd overlijdt, wordt Theresia ondergebracht bij grootmoeder Alida Milius op Geerbron in Monster. Kennelijk ziet Jacobus geen andere oplossing voor de opvoeding van het jonge kind. Broer Gerard is zeventien als zijn moeder overlijdt. Hij zal later een bekend en vooruitstrevend arts worden en wordt beschouwd als een belangrijke grondlegger van de lichamelijke opvoeding in Nederland.
De bewaard gebleven brieven van vader Jacobus Allebé aan zijn dochter bestrijken de periode 1832-1839. De brieven hebben als adressering vaak ‘Aan de jonge jufvrouw T.A.A. Allebé ten huizen van mevrouw Herckenrath op Geerbron te Monster bij Den Haag’, maar soms ook simpelweg ‘Aan de jonge jufvrouw T.A.A. Allebé te Monster’. Kennelijk was dat voldoende.
Vader Allebé informeert in 1832 of Trees nog op de Haagse kermis is geweest. De Haagse kermis werd jaarlijks gehouden in mei. Het is ook dan al een attractie waar veel inwoners op afkomen. Het Dagblad van ’s-Gravenhage van 6 april 1832 meldt dat ‘gedurende de Kermis niet zullen worden toegelaten eenige Loterij- of Draaiborden, alsmede geene Horoskooptrekkers of zoogenaamde Waarzeggers; dat het niet geoorloofd zal zijn Koek te laten hakken of te doen verloten en dat alle bedelarij zal worden geweerd, zullende op de nakoming van deze bepalingen door de politie naauwkeurig worden gewaakt.’ Vlak voor de aanvang van de kermis verschijnen in de kranten tal van advertenties, waarin de houders van een kraam zichzelf en hun waren aanprijzen. Zo verzoekt de Wed. Kemper en Zoon ‘een ieders gunst en recommandatie’. Zij staan bij ‘de eerste Kraam in het Lange Voorhout, binnen de palen, bij de Kloosterkerk, met hunne opregte Deventer Sukade- en Tafelkoek’.
In dezelfde brief vraagt vader Allebé of Theresia nog tijd heeft om te tekenen. Het zou hem spijten als zij dat niet bijhield. Kennelijk zit het talent voor tekenen al vroeg in de familie. August Allebé (1838-1927), een zoon van Theresia’s broer Gerard, wordt later een bekend kunstschilder en was jarenlang directeur van de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam.
In 1834 blijkt de vader van Theresia ineens verhuisd te zijn van Amsterdam naar Goch, een plaats bij Nijmegen, vlak over de grens met Duitsland. Hij schrijft aan zijn dochter: ‘Het ging mij in Amsterdam niet voorspoedig en ik verwagt dat het hier voor mij beter zal zijn’. Niet valt uit te sluiten dat hij door te verhuizen zijn schuldeisers heeft willen ontlopen. Najaar 1836 komt op initiatief van de uit Charleston teruggekeerde Leon Herckenrath een gouvernante, een zekere juffrouw Verhagen, naar Geerbron om het onderwijs te verzorgen voor Theresia en de kinderen van Leon en zijn vrouw. Leon Herckenrath vertrekt in 1818 op jonge leeftijd naar Noord-Amerika om daar zijn geluk te beproeven. Hij keert in 1835 met zijn gezin terug naar Monster. Ondanks dat het hem voor de wind gaat in zijn woonplaats Charleston is zijn terugkeer min of meer gedwongen, omdat zijn vrouw Juliette als kleurlinge niet wordt geaccepteerd in de blanke gemeenschap van die tijd.
Voorjaar 1839 verhuist Jacobus Allebé van Goch naar Leiden. Hij heeft werk gevonden als leidinggevende bij de internationaal bekende dekenfabriek van Jacobus Scheltema, familie van zijn schoondochter Neeltje Scheltema. Hij kan zijn dochter nu vaker bezoeken. Op de terugreis naar Leiden van een van die bezoeken strijkt hij in Den Haag neer in het Haagse Bos, waar hij geniet van een muziekuitvoering door de Garde Grenadiers. Na bij vrienden in Den Haag gegeten te hebben, vervolgt hij zijn reis naar Leiden, maar het is inmiddels zo laat geworden dat alle schuiten en diligences al vertrokken waren. Er zit dus niets anders op dan te gaan lopen naar Leiden. Daar keert hij, naar zijn zeggen in het geheel niet vermoeid, laat in de avond op zijn kamer terug.
Hij schrijft Theresia in oktober 1839 dat oom Leon Herckenrath misschien wel op de gedachte zal komen met haar de tentoonstelling te gaan zien. Dat moet de tentoonstelling zijn geweest van Kunstwerken van Levende Meesters, die van 23 september tot 23 oktober van dat jaar in een lokaal aan de Boschkant in Den Haag werd gehouden. Sinds 1808 werd op initiatief van koning Lodewijk Napoleon jaarlijks een dergelijke tentoonstelling georganiseerd, aanvankelijk afwisselend in Amsterdam en Den Haag, maar later ook elders. Kerst 1839 wil vader Allebé graag bij de familie op Geerbron doorbrengen, als tenminste de fabriek geen roet in het eten zal gooien. Hij wil, zo schrijft hij, de dag voor Kerst naar Den Haag reizen en vraagt of Trees en haar nicht Virginie, oudste dochter van Leon Herckenrath, hem wellicht bij aangenaam helder winterweer tegemoet willen wandelen. Ze kunnen dan nog wat door de residentie drentelen en daarna met een huurkoetsier naar Monster reizen.
Deze brief van 22 december 1839 is de laatste in de bewaard gebleven correspondentie van vader Jacobus Allebé met zijn dochter. Theresia is dan zestien jaar oud. Haar vader overlijdt op 62-jarige leeftijd in 1845, een jaar na grootmoeder Alida Herckenrath-Milius. Ze vertrekt vervolgens naar Amsterdam om te gaan inwonen bij haar oudere broer Gerard en zijn gezin. Theresia is haar hele leven ongehuwd gebleven. Ze overlijdt in 1901.
Details
-
Schrijver
Leo van den Ende -
E-mail
Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken. -
Fotobijschrift
Tentoonstelling van schilderijen van Levende Meesters in Den Haag in 1845. Maker anoniem. Collectie Rijksmuseum Amsterdam -
Editie
26-2020