Lopen, rijden en de belangstelling
In onze jeugd werd er nog heel veel gelopen. Nog maar weinig kinderen hadden een fiets. Ook (huis)vrouwen fietsten nauwelijks, zij liepen. Ikzelf erfde mijn eigen eerste fiets van een tante toen ik achttien jaar was. Dat was na de oorlog. Het was een damesfiets met een zogenaamd dameszadel, dat ik zo snel mogelijk verving voor een meer manlijk exemplaar.
Als kleine jongen zat ik voor de wat grotere afstanden bij mijn vader achter op de fiets. Op die lange ritten had ik dan meestal twee taken. Ik moest onderweg de pijp van mijn vader stoppen. Daartoe kreeg ik achter de rug van mijn vader de pijp en de tabakszak aangereikt. In die tabakszak zat de Roode-Ster tabak die ik voor een dubbeltje, meen ik me te herinneren, bij de sigarenwinkel op de hoek voor hem had gehaald. Op den duur was ik erg bedreven in het pijpstoppen. Ik wist precies hoe mijn vader het wilde hebben. Mijn tweede taak was het beheer over de tomaten. We kregen vaak een zak tomaten mee die ik voor mij op het kinderzitje plaatste. Zo nu en dan hield mijn vader zijn geopende hand op zijn rug. Ik haastte mij dan om een tomaat uit die zak te halen en hem in zijn hand te leggen. “Neem er zelf ook één, het is gezond”. Ik stopte mijn hand weer in die zak en probeerde de allerkleinste tomaat te vinden. Mijn voorkeur voor tomaten moest nog groeien.
Er reden maar weinig auto’s. Personenauto’s zag men helemaal niet vaak. Alleen de dokter had er één en een enkele vertegenwoordiger. Er reden wel wat vrachtauto’s maar het meeste vrachtvervoer ging per paard en wagen. Dat laatste nam in het begin van de bezetting toe vanwege de schaarste aan benzine. Vervolgens nam het ook weer af toen er geen voer voor de paarden meer was en de dieren óf door de Duitsers werden gevorderd óf door de eigenaren werden geslacht en het vlees naar de zwarte markt verdween. Zo af en toe reed er toch een auto door de straat. Ik vond dat erg interessant en wilde oh zo graag eens een keertje meerijden. Dat meerijden lukte me. Ik werd namelijk wegens een ongeval per ziekenauto naar het Juliana Kinderziekenhuis vervoerd.
Daartoe stopte er een grote vierkante zwarte ziekenauto voor ons huis (het woord ambulance was nog niet algemeen). Die auto kwam aanrijden zonder blauw zwaailicht of sirene. Die waren, voor zover ik me herinner, nog niet in gebruik.
Ik werd door twee mannen op een brancard gelegd en naar de ziekenauto gedragen. Ineens was ik een bezienswaardigheid. Alle buren waren uitgelopen en keken met gepast medelijden toe. Ik probeerde bemoedigend naar ze te wuiven, maar ik lag vastgebonden. Ik werd de ziekenauto ingeschoven. Ondanks mijn zorg over wat er met me zou gaan gebeuren, genoot ik toch. Het was een buitenkansje, zo’n lange autorit! In het Juliana Kinderziekenhuis werd ik ondergebracht in een eenpersoons vertrek met een beperkt uitzicht op de Laan van Poot. Ik werd onder de hoede gesteld van zuster Ada. Zij vatte haar verpleegtaak zeer serieus op. Ik raakte op haar gesteld. Zitten, staan en lopen waren taboe voor mij. Regelmatig hoorde ik groepjes Duitse soldaten met kletterende laarzen over de Laan van Poot marcheren. Een kortaf gebruld Duits commando en de troep barstte los in een luid gezang “Und wir fahren gegen England!”. “Plons, plons, plons!” riepen de kinderen daar dan hoopvol achter. We hadden vernomen dat veel Duitsers niet konden zwemmen.
Zuster Ada bekeek de Duitsers met opvallende interesse en bewondering en op een dag vertrouwde ze mij stiekem toe die Duitse soldaten toch wel erg aantrekkelijk te vinden. Zij vond het flinke jongemannen, zei ze. Ik was onthutst. Ik was zelf fel anti-Duits opgevoed en zo klein als ik was liet ik die aardige zuster in felle bewoordingen weten dat die Duitsers allemaal schoften waren die op ónze jongens hadden geschoten en dat ze Rotterdam in puin hadden gegooid, waarbij honderden weerloze burgers waren gedood. Zuster Ada deed er maar verder het zwijgen toe. Nadien was de sfeer helaas wat gespannen tussen ons.
Helaas was zuster Ada toen geen uitzondering met haar interesse en bewondering voor de Duitsers. Er bleken meer jonge vrouwen te zijn die al snel na mei 1940 hun scrupules lieten varen en vielen voor die ‘ferme’ Duitse jongens. Ik dacht daaraan toen ik de foto zag die bij het tweede deel van mijn artikel Herinneringen aan vijf heftige dagen in mei 1940 is geplaatst. Die foto is zo te zien genomen in ongeveer hetzelfde tijdsbestek als waarin ik dat gesprek met zuster Ada had.
Op de foto, die u hieronder ziet, zijn enige Duitse soldaten te zien bezig met een soort krachtpatserij en vertoon van arrogantie. Een bijna volledig uit jonge vrouwen bestaand publiek slaat hen daarbij met veel belangstelling en bewondering gade. In dat publiek is een tweetal dames voor de gelegenheid gekleed in het uniform van de Nationale Jeugdstorm. Enkelen lijken oogcontact te hebben met die krachtpatsers en staan kennelijk met hen op goede voet. Een jongedame uiterst rechts maakt een wat onduidelijk gebaar met haar hand, alsof zij een zwakke poging doet om iemands aandacht te trekken. Al die dames op de foto zijn kennelijk snel vergeten wat deze Duitsers ons slechts enkele maanden daarvoor hadden aangedaan. Zo te zien waren die dames vol sympathie en bewondering (en amoureuze gevoelens). Ik vind het opmerkelijk hoe snel men voor bijvoorbeeld de liefde geneigd is om over bepaalde morele waarden heen te stappen.
Ik heb nog een aantal weken in het Juliana Kinderziekenhuis vertoefd maar de verhouding met zuster Ada is nooit meer dezelfde geworden. Op een dag mocht ik weer naar huis. Mijn moeder kwam lopend naar het ziekenhuis om mij op te halen. Ik ging niet luxueus naar huis met een ziekenauto. De tram was ook al een luxe. En ik hoefde deze ene keer bij uitzondering niet voor oudere personen op te staan. Tot we écht thuis waren, was ik nog even patiënt.
Details
-
Schrijver
Gé C. Witmaar -
E-mail
Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken. -
Fotobijschrift
Zusters in het Juliana Kinderziekenhuis. Foto uit 1936, collectie HGA -
Editie
10-2022