Haagse Friezen in de hongerwinter
Dit verhaal gaat over Pauke Vlietstra en Jouke de Zwart. Het waren de aliassen van Paul van Vliet en mijn vader Jacques de Zwart. Ze deelden een verleden. In de hongerwinter, in februari – maart 1945, waren ze als zoveel stadskinderen zwaar ondervoed, vel over been. Om te overleven stuurden hun ouders de Haagse bleekneusjes naar Friesland, waar voedsel genoeg was. Op transport, georganiseerd door het Haagse Interkerkelijke Bureau (IKB).
Wat Paul van Vliet en mijn vader bindt, behalve de Haagse achtergrond, is dat ze samen een rol hadden in een film over die kinderuitzendingen: Naar de boeren! Mijn broer Raoul maakte hem in 2015. Mijn vader is nu 91. Paul van Vliet overleed op 25 april van dit jaar, 87 jaar oud. Dat was aanleiding voor mij om de film opnieuw te bekijken. Want hij gaat over een bijzonder stukje geschiedenis. Van zowel mijn familie als de stad - en eigenlijk het hele land.
Honger
Foto’s van de hongerwinter laten zien wat vooral de inwoners van de steden in het westen moesten doormaken in 1944 – 1945. Uitgemergelde, ondervoede kinderen schraapten lamellen van de gaarkeukens leeg. Grote en kleine mensen leden aan hongeroedeem, met als symptomen opgezette buiken, benen en polsen: tekenen dat het leven in gevaar is. Stadsbewoners gingen op hongertochten om bij boeren tafelzilver te ruilen tegen voedsel. En op jacht naar hout om de kachel te laten branden. Want het vroor, van december tot eind januari.
Mijn vader beschrijft de honger als ‘een afgrijselijk gevoel’. “Er was helemaal niets.” Bij Paul van Vliet was het niet anders. Hij vroeg zijn moeder: “Heb je nou echt niks te eten? Zelfs geen kaaskorst?” Waarop zijn moeder zei: “Nee, jongen, niks.” En moest huilen. Wat grote indruk op hem maakte, want zo kende hij zijn ouders niet.
Tegen deze achtergrond kwamen er vanuit de kerken, maar ook verenigingen en bedrijven, kinderuitzendingen op gang. Paul van Vliet, 9 jaar oud, ging in februari 1945 per bus naar Leeuwarden. Jacques de Zwart, 12 jaar oud, stapte in maart 1945 aan boord van een schip, dat normaal werd gebruikt voor transport van aardappelen van het noorden van het land naar de randstad, maar nu kinderen naar Groningen bracht.
Probleemloos verliep het niet. Paul maakte mee dat de bus beschoten werd door Engelsen. Jacques’ tocht liep vertraging op door storm. Maar uiteindelijk belandden beide jongens op hun bestemming. Hemelsbreed zo’n 25 kilometer van elkaar vandaan. Paul ging met een binnenschip naar de familie Kuipers in Garyp. Jacques maakte een dagreis per paard en wagen naar de familie Van der Heide in Marum.
Eerste hap
Beiden vielen daar bijna letterlijk met hun neus in de boter. Paul kon direct aan de eettafel aanschuiven voor het voorgerecht, vette vermicellisoep. Jacques liep achterom om zich te melden bij zijn pleegouders. Hij schrok zich dood van zijn dikke pleegmoeder. En zij schrok zich op haar beurt dood van haar broodmagere pleegkind. Ze smolt meteen een klont boter in de pan om er eieren met spek in te bakken. In Garyp nam Paul een hap en viel ogenblikkelijk flauw. In Marum kwam Jacques niet eens tot een hap. Hij snoof de geur op en viel flauw. In beide gevallen moest de dorpsdokter eraan te pas komen om de jongens er geleidelijk aan bovenop te krijgen.
Frieser dan Fries
Paul moest meteen naar de lagere school. Op klompen, waar hij helemaal niet op kon lopen. Zijn Friese klasgenoten waren vijandig, stootten hem aan en vroegen hem in het Fries wat hij daar deed. Met als gevolg dat Paul zodra de school uitging op kousenvoeten, klompen in de hand, de klas uitstormde. Met al zijn Friese klasgenoten achter zich aan. En als ze hem dan inhaalden, maaide hij met zijn klompen om zich heen om ze van zijn lijf te houden. “Ik heb het best hard gehad in de eerste tijd”, vertelt Paul in de film. Hij sprak geen Fries, hij verstond niet wat ze zeiden en hij werd uitgelachen. Daarom trok zijn pleegvader hem boerenkleren aan en leerde hij binnen de kortste keren Fries. Om te overleven wilde hij zich zo snel mogelijk aanpassen. “Ik moet eruitzien als een Fries jongetje, praten als
een Fries jongetje, me gedragen als een Fries jongetje. En dan moet ik Den Haag vergeten. En dat is ook gelukt, ik was Frieser dan Fries. Ik noemde mij ook Pauke Vlietstra. Omdat ik er zo graag bij wou horen.”
Overleven
Jacques herstelde snel, op een dieet van elk halfuur een theelepel lauwwarme, aangelengde karnemelk. Hij begon te eten als een beer. En zijn pleeggezin gaf hem een nieuwe naam, Jouke, omdat dat beter paste. Want ook al ervoer hij het leven in Marum als een episode uit een jongensboek, hij voelde zich ook een bezienswaardigheid. “Je verstaat ze niet. En je spreekt zelf iets wat zij niet verstaan. Je wordt natuurlijk op de proef gesteld. Hoe sterk is ie. Kan ie hard lopen. En kan ie fietsen. Dat soort gedoe.” Jacques ging naar de ulo, maar dat werd geen succes. “Ik bracht er niets van terecht.” Hij begreep helemaal niet waar het over ging. Hij wijt het aan volslagen ontregeling, ontstaan in de tijd dat hij gefixeerd was op overleven. “Dat drukt allerlei andere dingen weg.”
Beide jongens maakten in het noorden de bevrijding van Nederland mee. En gingen daarna terug naar Den Haag. Waar ze weer transformeerden tot Haagse jongetjes. Ik heb mijn vader nooit op klompen zien lopen. En Paul van Vliet ook niet. Maar de levensles van Pauke en Jouke zullen ze diep van binnen goed hebben opgeslagen.
Details
-
Schrijver
Milja de Zwart -
E-mail
Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken. -
Fotobijschrift
Op jacht naar hout in de Obrechtstraat. Foto: Menno Huizinga, collectie HGA -
Editie
11-2023