Skip to main content

Betje Wolff en Aagje Deken woonden in Den Haag

Een boek dat vanzelfsprekend een plaatsje kreeg op mijn lijst van boeken die ik voor het eindexamen van de middelbare school moest lezen, was het boek Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart dat in 1782 uitgegeven werd en geschreven is door Betje Wolff en Aagje Deken. Het gaat hier om een briefroman, waarin de jonge Sara met vallen en opstaan de grenzen van haar vrijheid verkent.

Betje Bekker is in 1738 in Vlissingen geboren. In 1759 is ze getrouwd met een veel oudere dominee, Adriaan Wolff. Adriaan is in 1777 overleden en op dat moment had Betje Wolff, zoals ze zichzelf noemde, al enkele dichtbundels geschreven. Aagje Deken is in een Amsterdams weeshuis opgegroeid en ook zij had, voordat ze Betje leerde kennen, al enkele gedichten gepubliceerd.

In 1776 ontmoetten Betje en Aagje elkaar en na de dood van de man van Betje gingen ze samenwonen en vanaf dat moment deden ze alles samen. Hoe de taakverdeling tussen die twee precies in z’n werk ging, is nooit duidelijk geworden. Wel is het zo dat Aagje zeker niet de mindere was van Betje. Ze vulden elkaar kennelijk perfect aan. De dichter Jacobus Bellamy heeft hierover geschreven: “Bekker is de azijn, Deken de olie. Dat maakt samen een goede saus”. In 1781 kocht Aagje een buitenhuis in Beverwijk en in een klein huisje dat in de tuin stond, schreven ze hun teksten. Zowel romans als eenvoudige liedjes. Ook in die liedjes zat een boodschap. Zo lieten ze hun lezers nadenken over onderwerpen als vaderlandsliefde, de opvoeding van kinderen en het nut of onnut van religie. 

Beroemd werden ze toen de roman over Sara Burgerhart uitgegeven werd. Er zouden nog meer romans volgen, zoals Historie van den heer Willem Leevend en Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. In die tijd stonden de Prinsgezinden en de Patriotten die voor democratisering waren tegenover elkaar. In 1787 werden de Patriotten door de Oranjegezinden na een korte burgeroorlog verslagen en velen van hen, waaronder Betje en Aagje, vluchtten naar Frankrijk. Hier leidden ze een rustig bestaan en ze waren dan ook zeker niet van plan om naar Nederland terug te gaan. Omdat hun kapitaal dat ze verkregen hadden door het buitenhuis en veel van hun bezittingen te verkopen door slecht beheer in rook was opgegaan, moesten ze wel terugkeren.

Den Haag

In 1797 verhuisden ze van Frankrijk naar ons land. Nadat ze enkele maanden in Ossendrecht hadden gewoond, huurden ze bij het Plein boven een winkel enkele gemeubileerde kamers. In de maand mei van het jaar 1800 gingen ze op kamers in de Spuistraat wonen “in het achterhuis met uitzicht op de stadstuinen”. Twee jaar later wonen ze in bij een nicht van Betje op het adres Herderinnestraat 437. In 1858 veranderde het huisnummer in 22 en op dit moment gaat het om nummer 7. Het gaat hier om “een fraai huis met een schoonen hof vol vruchtboomen en een overdekte laan”. Betje is hier op 5 november 1804 overleden en Aagje negen dagen later op 14 november 1804. Op verzoek van Betje zijn ze allebei begraven op het Scheveningse buitenkerkhof Ter Navolging. Bijna honderd jaar later is er een herdenkingssteen ter herinnering aan Betje Wolff en Aagje Deken op een van de muren geplaatst. Over deze begraafplaats wil ik u iets meer vertellen.

Ter Navolging

Het gaat hier om de begraafplaats aan de Duinstraat, hoek Prins Willemstraat. Aanvankelijk was het gebruikelijk om mensen die overleden waren in de kerk of in de onmiddellijke omgeving van de kerk te begraven. Deze kerken staan vaak in het centrum van een dorp of stad. Vooral om hygiënische redenen kwam hier verzet tegen. U kent waarschijnlijk de uitdrukking rijke stinkerd wel. Een van de verklaringen van die uitdrukking is dat alleen rijke mensen vooraan in de kerk begraven werden en dat zou vervolgens stank opleveren. Erg waarschijnlijk is deze verklaring niet omdat de graven goed dichtgemaakt werden en deze uitdrukking nog niet zo heel oud is. In 1777 besluiten de Gecommitteerde Raden van Holland om westwaarts van de Scheveningse weg, dus buiten de toenmalige bebouwde kom een stukje grond uit ‘de Graaffelijks wildernisse’ beschikbaar te stellen om hier een begraafplaats van te maken. Om onderstuiven tegen te gaan werd dit terrein door een muur omgeven en aan de oostzijde grenzend aan de Scheveningse weg werd een poort gebouwd met de woorden: ‘In de hoop van Navolging’. Dit laatste is gelukt. In plaatsen als Zwolle en Tiel werden al snel vergelijkbare begraafplaatsen aangelegd. 

Omdat kerkhoven vroeger voor van alles en nog wat gebruikt werden, hebben de Burgemeesteren van Den Haag in 1820 het volgende gepubliceerd: “Aan allen en iegenlijk wordt verboden het kerkhof te gebruiken tot het boenen en schrobben van meubelen, tot het bleeken van linnens of andere goederen, tot het weiden van geiten en andere dieren, tot het bergen van vuilnis of eenige goederen van welke aard dan ook, tot het uitoefenen van spelen. Wordende alsmede verboden over de muren van het kerkhof te klimmen of de deuren van hetzelve te openen. Die zig aan eene der voorgemelde daden schuldig maakt zal gestraft worden met een boete van een dag gevangenis”. 


Details

  • Schrijver

    Carl Doeke Eisma
  • E-mail

    Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.
  • Fotobijschrift

    Standbeeld Betje en Aagje te Nes aan de Amstel, 1969. Foto: Rokus Cornelis
  • Editie

    23-2024

Meest gelezen artikelen