Cantate Domino’s wonderjaren in de Elandstraatkerk
Als beneden in de kerk het Ite missa est had geklonken en de gelovigen langzaam de kerk uit roezemoesden, zette dirigent en organist Jos Vranken Sr. vol in met een swingende fuga of toccata als uitsmijter. Onder het aanzwellen van de lage bastonen begon de vloer van de koorruimte te leven en het leek wel alsof we de wind uit de orgelpijpen konden voelen. De muziek drong al onze zintuigen en poriën binnen. In onze zondagse kleren dromden wij rond het orgel om de meester van dichtbij aan het werk te zien. Al die knoppen, drie ‘piano’s’ boven elkaar en dan ook nog het voetenwerk; hoe kon iemand dat doen? Dan pakte de organist snel je vinger, legde die op een toets en liet je meespelen met Bach of Widor, tot het laatste wegsterven van de tonen in de gewelven.
Zangkoor van mannenbroeders
Dat was ook Cantate Domino, het zangkoor waarvan mijn vader heel wat jaartjes lid was. Mijn zus en ik gingen vaak mee en zo waren wij ook deelgenoot van een vruchtbare fase in de levensloop van dit koor, in een tijd waarin de secularisatie nog niet zo vergevorderd was. Toen mijn vader in 1943 lid werd, bestond het parochieel mannenkoor Cantate Domino al sinds september 1878, een zangvereniging van devote katholieke mannenbroeders. Mannen zoals Dolf de Graaf, Jan Castenmiller, Jan Stor, Henk van Hemert, Willem Lureman; zij zongen de sterren van de hemel, en liefst in het Latijn. De Elandstraatkerk was de thuisbasis van het koor; de akoestiek van de Gotische gewelven bood een uitgekiende context voor de mannen- (en later ook vrouwen-) stemmen, die vanuit de hoogte over de gelovigen neerdaalden.
Begin vijftiger jaren was ik oud genoeg om met mijn vader de Parnassusberg der zangkunst te bestijgen. Via de stenen wenteltrap omhoog, met steeds een ander uitzicht door de smalle raampjes. Boven liep je door de torenkamer naar de koorruimte waar het orgel stond. Achter de bank van de organist had men een groot houten scherm aangebracht, zodat deze geen direct zicht had op klerikale activiteiten beneden in de kerk. Het verhaal ging dat de dirigent-organist Jos Vranken Sr. hoogtevrees had en daardoor misschien uit zijn slagritme zou kunnen raken. Middels een spiegel kon hij toch op het altaar kijken. De koorleden groepeerden zich naar stem: de bassen, baritons, eerste en tweede tenoren hadden een vaste plek. Hoe lager de stem, hoe corpulenter het koorlid. Ben van Soldt, bijgenaamd ‘Dubbeltjebeentjes’, was onmiskenbaar de dunste eerste tenor van het zangkoor. Naar verluidt staken jolige zangers solerende collega’s met een speld in hun achterste of wierpen een pepermuntje in hun geopende mond, hetgeen niet altijd op prijs werd gesteld. Tijdens de preek verdween het hele gezelschap in de torenkamer, waar meer seculiere zaken werden besproken, een kaartje werd gelegd, moppen werden getapt en soms een borrel werd geschonken. Via een speakertje kon men het einde van de preek horen, want daarna moest het koor weer aantreden voor het Credo.
Dameskoor
Samenwerking met het in 1952 opgerichte dameskoor Cantate Mariae Immaculatae verliep niet altijd even soepel. Zo hield ooit een Cantate Domino-zanger enkele dameskoorleden voor dat “zij blij moesten zijn dat ze met de mannen mee mochten zingen”. En moesten ‘de vrouwen’ nou mee met de potreizen of niet? Pas in 1974 gingen beide koren voor het eerst gezamenlijk op potreis naar Schöppingen in het toenmalige West-Duitsland, vergezeld van het huisorkest Camerata.
Wereldberoemd in Den Haag en omstreken
Onder de bezielende leiding van de charismatische Jos Vranken Sr. die soms met niet mis te verstane woorden volledige inzet van de koorleden eiste, steeg het muzikale niveau van de gezongen missen tot ongekende hoogte, terwijl ook het repertoire steeds uitgebreid werd. Daardoor stroomden ook van buiten de parochie de mensen toe om de uitvoeringen mee te mogen maken. Tijdens de hoogtijdagen zat de Elandstraatkerk stampvol. In de kerstnacht moest het koor echt aan de bak met twee nachtmissen: eentje om middernacht en één om vijf uur. Na een doorwaakte nacht stonden de zangers op eerste kerstdag om elf uur gewoon weer de hoogmis te zingen! Op eerste Pinksterdag werd na de hoogmis vaak het Halleluja van Händel uitgevoerd, met dameskoor en orkest. Met Roomse uitbundigheid werd alles uit de kast gehaald; het was alsof Hândel zelf even langs kwam. Aan ’t eind, na het laatste Halleluja, was het even stil, maar dan daverde een donderend applaus door de kerk. Kippenvel!
Dirigent overleden
Begin zeventiger jaren begon het ledenaantal langzaam terug te lopen. De oude garde werd onvoldoende aangevuld met nieuwe zangers en het gebeurde steeds meer dat leden zonder kennisgeving van de repetities wegbleven, tot grote ergernis van het bestuur. Het overlijden van dirigent Jos Vranken Sr. in februari 1974 betekende voor Cantate Domino een welhaast onoverkomelijk verlies. De grote meester en inspirator liet een grote leegte achter onder de zangers. Het was een keerpunt in de ontwikkeling van het zangkoor. Nieuwe dirigenten wisten dat vacuüm niet of onvoldoende op te vullen, het oude muzikale niveau zou niet meer gehaald worden. De sfeer onder de zangers werd er niet beter op; er waren meningsverschillen en bestuursconflicten, de eensgezindheid was weg. In 1988 werden het mannen- en vrouwenkoor samengevoegd, maar de leegloop zette door; vier jaar later werd het koor opgeheven.
Zangers zijn kennelijk diehards, want de geest van Cantate Domino verdween niet. Hij vond zichzelf een paar jaar later opnieuw uit als (gemengd) Liturgisch koor Cantate Domino, dat in 1997 werd opgericht. Met Jos Vranken Jr. als dirigent. Gelukkig zijn er opnames uit Cantate Domino’s wonderjaren bewaard gebleven. Op nummer één staat voor mij het Domine salvam fac reginam nostram, een soort God save the queen voor Latijn katholieken. (We hadden toen Juliana en Beatrix). Daar kan ik als ongelovige toch heerlijk stiekem van genieten, mét kippenvel.
Details
-
Schrijver
Harry van Hemert -
E-mail
Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken. -
Fotobijschrift
De potreis, wie kent ze nog? -
Editie
6-2020