Skip to main content

Pest in Den Haag

Den Haag maakt vanaf de veertiende eeuw diverse perioden mee waarin de pest uitbreekt. Iedere keer ontwricht een uitbraak de samenleving. Niemand weet in die tijd hoe de pest, ook wel Zwarte Dood genoemd, ontstaat. Dat wordt pas in de negentiende eeuw ontdekt. Ook is niet bekend hoe de ziekte zich verspreidt. Velen zien er een straf en beproeving van God in. Wel is er het besef dat de ziekte met hygiëne te maken heeft. Daarom is de stad tijdens een pestuitbraak schoner dan anders, omdat de magistraat diverse verordeningen (keuren) uitvaardigt. Het slachtafval moet weg en dode dieren moeten uit de grachten. Loslopende dieren worden doodgemaakt. Op het huis waar de pest is uitgebroken, moet een P geschilderd worden of er moet een bos stro hangen.

 

Als de ziekte uitbreekt, breken tegelijk angsten onder de bevolking uit. Soms durft men het woord niet uit te spreken en zegt dan: “die tegenwoordig onder de mensen omgaat…” Anderen zwijgen, keren in zichzelf en worden somber. Sommige mensen zien in bepaalde tekenen de voorboden van het uitbreken van de pest. Dat zien ze in kometen en sterren. En als de krombekken - vogels uit het noorden – komen, kondigen die onheil aan. Bovendien mogen kinderen geen begrafenisje meer spelen. Dat is het oproepen van de dood. Jacob Cats (1577-1660) schrijft in zijn Aenmerckinge dat het zien van een komeet met een staart een teken van God is voor een naderende straf.

In de zestiende eeuw gaan de pestslachtoffers naar de Antoniuskapel en het naastgelegen Pest- en Dolhuys aan het Slijkeinde, hoek Vleersteeg. Dat is niet verplicht. Vaak zijn het arme mensen die onderdak zoeken. De rijken blijven thuis of vluchten naar elders. Wie eenmaal in het Pesthuis is, mag geen verwanten of familieleden ontvangen. Een binnenmoeder vangt de zieke op en kijkt waar hij of zij neergelegd kan worden. Samen met een bewaarder zorgt ze voor de verdere organisatie, bijgestaan door jonckvrouwen (jonge vrouwen), die de zieken verzorgen. De verzorging bestaat uit het geven van eten en drinken, het verlichten van de pijn en de ziekte draaglijk maken. Meer kunnen ze niet doen. Speciaal aangestelde mannen en vrouwen, de pestziekentroosters, mogen de zieken bezoeken en hen geestelijk bijstaan. Onder hen ook priesters en predikanten. Verder zijn er schoonmaaksters. Allen doen hun werk onder het toeziend oog van kapelmeesters of pesthuismeesters.

Naaststaanden van slachtoffers mogen niet naar hun eigen kerk. In die tijd ging bijna iedereen naar de kerk. Alleen de Antoniuskapel is toegankelijk voor pestslachtoffers en familieleden. Maar de kans op besmetting is daar wel groter. Het uitbreken van de pest zorgt voor nieuwe beroepen, zoals speciale pestvroedvrouwen. Deze vrouwen doen behalve bevallingen ook medisch onderzoek en behandelen vrouwelijke pestslachtoffers. Verder zijn er pestdragers, hulppestdragers, pestdoktoren en pestfunctionarissen. Meestal krijgen deze mensen gevarengeld en vrijstelling van accijnzen, omdat voor deze beroepen moeilijk mensen te vinden zijn. Ze moeten wel zichtbaar zijn door met een rode stok te lopen. Soms krijgen ze bovendien een huisje toegewezen in de buurt van het Pesthuis. Dagelijkse trekken begrafenissen door de straten. De doodsklokken luiden. Lijkenlucht is waar te nemen.

Ook in de zeventiende eeuw breekt de pest uit. De magistraat stelt in 1608 speciale pestmeesters aan, artsen en chirurgijnen. Die behandelen van overheidswege de slachtoffers. Dat behandelen vindt meestal thuis plaats. Het gaat dan om het toedienen van kruiden en om het doen van religieuze rituelen. Soms gebeurt dat ook in het Pest- en Dolhuys aan het Slijkeinde. En ja, soms worden mensen weer beter. In het wijkje Padmoes, met veel arme mensen, vallen echter de meeste slachtoffers. De magistraat vaardigt ook verordeningen uit over het vervoer. De zieke mensen mogen alleen in speciale karren vervoerd worden. Die rijden rammelend door de straten richting Slijkeinde. Diezelfde karren brengen de doden naar de begraafplaatsen. Voor iedere kar maken de omstanders ruim baan, angstig als ze zijn voor besmetting.

De lijken mogen alleen in de avond of de vroege morgen vervoerd worden. Dan zijn er minder mensen op de been, want de stank is overweldigend en kan besmetting veroorzaken, is de gedachte. De naden van de kisten worden, tegen de stank, met pek dichtgemaakt. Turf of lappen gedrenkt in azijn liggen in de kist tegen doodsgeuren.

In de eerste helft van de zeventiende eeuw is het nog steeds niet verplicht om naar het Pest- en Dolhuys te gaan. De meeste slachtoffers blijven thuis, maar kunnen niet werken en ontberen daarom inkomsten. In 1635 probeert het Pest- en Dolhuys daarin te voorzien door een speciale binnenmoeder aan te stellen. Zij bezoekt de pestslachtoffers thuis en zorgt voor voedsel, kleding en turf. Thuiszorg avant la lettre!

Maar de ziekte blijft slachtoffers eisen. Bij de volgende uitbraak, in 1654, zijn alle pestslachtoffers verplicht naar het Pesthuis te gaan, met als gevolg te weinig ruimte. Een roep om een extra ziekenzaal klinkt. Die roep vindt gehoor in het schenken van giften. Een zaal voor 140 patiënten kan gebouwd worden. In het najaar van datzelfde jaar, als de pest hevig woedt, komen soms hele families het Pesthuis binnen. Velen sterven, maar niet allemaal. Een schrijnende situatie betreft de 76-jarige Annetje Jans. Zij en haar achterkleinkind zijn de enige overlevenden van hun familie. In diezelfde tijd vraagt Daniel Beukelaar twaalf pond ondersteuning, terwijl zijn vijf kinderen sterven. En dan sterft hij zelf ook. Wat een verdriet moet dat zijn geweest. De verzorgers kunnen er niet lang bij stilstaan, want nieuwe slachtoffers komen binnen, zoals het gezin van Jacob Lourisse, de kalkdrager. Bijna alle gezinsleden sterven. Alleen dochter Maeren mag op 7 november 1654 naar, huis naar haar vader. Ongetwijfeld hebben Jacob en Maeren hulp gehad bij de begrafenissen. Hoe groot moet hun leed zijn geweest.

Aan het eind van de zeventiende eeuw neemt de pest in Den Haag af. Het aantal slachtoffers vermindert, totdat het Pest- en Dolhuys alleen de dolhuysfunctie overhoudt. Hierover leest u meer in mijn binnenkort te verschijnen boek: Van Kapel tot Dolhuys, Van opvangplek voor hulpbehoevenden tot bewaarplaats van zwakzinnigen en krankzinnigen in Den Haag.


Details

  • Schrijver

    Corry van Straten
  • E-mail

    Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.
  • Fotobijschrift

    Reproductie naar geschilderde plattegrond ‘s-Gravenhage uit 1663, door Cornelis Elandts.. Weergave situatie omstreeks 1570. Collectie Haags Gemeentearchief.
  • Editie

    14-2020

Meest gelezen artikelen