Het fijne winterlicht
Voor dit artikel voor deze wintereditie van de krant, vroeg ik mij af: wat was dat ook alweer, een echte winter? Het trainen voor de Elfstedentocht, al heb ik die helaas nooit gereden. Mijn opa Doeke wel, op z’n sokken met Friese doorlopers. Alweer vijfentwintig jaar geleden dat de laatste tocht der tochten gereden werd! Wanneer ik er klaar voor was, ging hij niet door, maar ach, de Groningse merentocht en de Molentocht en de Merentocht hier in de buurt waren al zwaar genoeg. Waar is de tijd gebleven dat ik met mijn sleetje achter een auto door de straten van het Bezuidenhout zwabberde? Dat we een hut van ijsblokken konden maken? Dat we de meester op school met sneeuwballen konden bekogelen?
Waar komt het woord winter eigenlijk vandaag, zo vroeg ik me af. Het vindt zijn oorsprong in het Oud-Germaanse wintruz
en waarschijnlijk wijst dit woord op de witte kleur van sneeuw. Vervolgens ben ik op zoek gegaan naar een gedicht dat niet alleen betrekking heeft op dit koude jaargetijde maar ook op onze stad en jawel hoor, ik vond er een.
Pieter Cornelis Bouters
Pieter is op 20 februari 1870 in Middelburg geboren. In 1898 is zijn achternaam veranderd in Boutens en zo kennen we hem dan ook. Zijn vader was pottenbakker. In 1884 ging hij naar het Middelburgs gymnasium en in 1890 begon hij in Utrecht aan de studie Klassieke Letteren. In 1899 mocht hij zich doctor in de letteren noemen. Van 1894 tot 1904 was hij leraar aan het instituut Noorthey in Voorschoten. Dit was een jongenskostschool die in 1820 op de buitenplaats Schakenbosch in Veur opgericht was. Dit landgoed was gekocht van de familie Noorthey, vandaar de naam. In 1888 is deze kostschool naar Voorschoten verhuisd. In 1907 is het instituut opgeheven. Het Genootschap Noorthey bestaat nog steeds. Dit genootschap verstrekt beurzen en leningen aan talentvolle studenten. In 1904 kwam Pieter in Den Haag wonen. Aanvankelijk op het adres Noordeinde 105a en later op een drietal adressen in het Westeinde. In 1916 is hij verhuisd naar de Laan Copes van Cattenburg 49. Hij gaf privélessen en kreeg daarnaast financiële ondersteunding, onder andere van oud-leerlingen. Er zijn tijdens zijn leven meer dan vijfentwintig publicaties uitgegeven, waaronder talloze dichtbundels. Wie kent niet De Beatrijs van Boutens? In mijn tijd was dit een verplicht nummer op de middelbare school. Het gaat hier om een Middel-
nederlandse Marialegende, min of meer herschreven door Boutens. Een origineel handschrift uit 1374 bevindt zich in de Koninklijke Bibliotheek. Tijdens mijn studie mocht ik het - uiteraard op afstand en achter glas - bekijken en dat was een hele eer. Boutens schreef zelf over zijn versie van de Beatrijs:
Dit is de sproke van Beatrijs.
Ik schreef haar uit op weinig blaên
In zulk een klare simple wijs
Als kinderen verstaan.
Ook koningin Juliana was een bewonderaarster van dit gedicht en het zou best eens kunnen dat haar dochter Beatrix hier haar naam aan te danken heeft. Dit gedicht is in 1908 verschenen en heeft tot nu toe zo’n vijftig drukken gehaald. Pieter Cornelis Boutens is op 14 maart 1943 in Den Haag overleden.
In 1909 verscheen de door Boutens geschreven bundel Vergeten liedjes. Hierin staan vijftig gedichten en nummer vijftien is getiteld: Winter-stad. In het boek Den Haag Dichterlijke stede dat in 2000 verscheen is dit gedicht opgenomen en ook op de website die over de geschiedenis van Den Haag gaat, Den Haag wiki, heeft dit gedicht een plaatsje gevonden. Boutens woonde in 1909 in Den Haag dus de kans is groot dat het hier om onze stad gaat, al heb ik daar het sluitende bewijs niet van gevonden. In 1916 is dit gedicht op muziek gezet, bedoeld voor een zangstem met pianobegeleiding.
Winter-stad
In het koele gouden bad
Van het fijne winterlicht
Rijst de groote menschenstad
Tot een droomvervlucht gezicht:
Al de gangen, al de zalen
Waar de ziel in droom mag dwalen.
Boven glansgewasschen pleinen
Waar de stille menschen loopen,
Juichen klokken uit haar open
Torens zuiver door de reinen
Luchten naar verrukten droomer
Al den hartstocht van zijn zomer…
Hart, wat hielp ons lange zoeken,
Daar wij toch gevonden wòrden?
Al de woorden in de boeken
Zijn als blâren die verdorden
Voor den onvoorzienen lach
Van den kortsten zonnedag!
Dit gedicht is in zoverre bijzonder dat de omschrijving van een stad veel fraaier is dan in die tijd gebruikelijk was. Na de industriële revolutie werden steden wel anders beschreven. Ze waren vervuild, het stonk er en veel mensen woonden er in krotten. Hier zijn de pleinen glansgewasschen en de luchten zijn rein. De laatste zin van het gedicht sluit prima aan bij het artikel dat op de voorkant van de Kersteditie van deze krant stond. Daarin staat de zin: “De dagen werden korter en de nachten vanzelfsprekend langer.” Na de kortste zonnedag gaan we immers weer op weg naar de hartstocht van de zomer.
Details
-
Schrijver
Carl Doeke Eisma -
E-mail
Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken. -
Fotobijschrift
Burgemeester de Monchyplein in de sneeuw. Foto: Vrienden van Den Haag (Pelsman-van Hattum, C.), collectie Haags Gemeentearchief -
Editie
8-2021