Volop in Haagse bloei
Als ik terugdenk aan de lente in Den Haag (tenslotte de stad waar ik 75 jaar gewoond heb, zeg maar geboren en getogen) denk ik in de eerste plaats aan de jaarlijkse, hernieuwde kennismaking met het Zuiderpark. Ik woonde er letterlijk en figuurlijk ‘om de hoek’, op de Zuiderparklaan. Logisch dat je daar als kind, maar ook later met de eerste eigen kinderen, vaak kwam. In de lente stond het park immers in bloei en was het een waar genoegen om even naar de ‘eendenvijver’ te gaan kijken. Nadat je eerst bij Ot en Sien was geweest om te zien hoe dat erbij stond. Of lag. Ik denk dat Ot en Sien een van de laatst bewaakte kinderspeeltuinen in Den Haag is geweest. Hier was dus nog toezicht op kinderen.
Maar belangrijker was dat het Zuiderpark in de lente volop in bloei stond en dat maakte het leven, zelfs voor een kind, extra kleurrijk en vrolijk. Om het Rosarium mooi te vinden moest je weer wat ouder zijn, maar uiteindelijk was ook dat een waar genoegen om te bezoeken. En laten we vooral niet vergeten dat in de lente ook het openluchtzwembad weer openging en dat zwembad was razend populair, ook bij mensen die niét op de Zuiderparklaan woonden. Het Zuiderpark had immers meerdere ingangen; bij het Soestdijkseplein, halverwege de Vreeswijkstraat (ook de meest gebruikte ingang als er in de winter geschaatst kon worden op de daarvoor bestemde opgespoten ijsbanen), halverwege de Loevesteinlaan, tegenover de Aagje Dekenlaan vlakbij het openluchtzwembad, en aan het Veluweplein (vlakbij het vroegere ADO-stadion). Om het Zuiderpark waren (en zijn nog steeds) vrijwel uitsluitend volkswijken gesitueerd, dus je vond er dan ook een verscheidenheid aan burgers.
Het Westbroekpark was in de lente vooral het domein van de Scheveningers en de bewoners van het Statenkwartier. Ook daar was het druk met lentegenieters vanaf medio maart. Voor het flaneren in de lente werd in het algemeen het Lange Voorhout benut. Het winkelen op de Denneweg werd dan gecombineerd met het etaleren van de liefde voor de lente. Of voor de nog meer vermogenden: een verblijf in het dure Des Indes met een ochtendwandeling over het ‘Veurhout’. Hoe Clingendael in de hiërarchie stond is mij niet bekend: natuurlijk zullen vooral de bewoners van het Benoordenhout daar hun heil hebben gezocht om te ruiken hoe het met de lente stond, maar ik sluit niet uit dat meer Hagenaars (Hagenezen zul je daar wellicht wat minder tegen het lijf lopen) al in de jaren zestig en zeventig de weg wisten te vinden naar die fantastisch mooie Japanse Tuin. Ikzelf maakte eigenlijk pas kennis met de Japanse Tuin toen ik werkte in de bunker van Seys Inquart in Clingendael (naast het hoofdkwartier van de Landmacht) van waaruit het slechts een korte wandeling vergde naar die prachtige omgeving.
Ach ja, verder wekte de lente altijd wel intense of op z’n minst amoureuze gevoelens op bij een (gemiddelde) jonge Hagenaar. Dus werd er wel eens een wandeling gemaakt naar de eenden-vijver in het Zuiderpark. Niet zozeer om de eendjes te voeren, maar om het liefdesleven een extra impuls te geven. Om de een of andere reden gaf het lentegevoel daartoe de nodige stimulans. Verklaren kan ik het niet echt; ik laat dat maar aan biologen over, want die hebben ervoor geleerd. En ik wil de lezer van De Haagse Tijden ook niet vermoeien met de variatie van mijn amoureuze activiteiten door alle seizoenen heen. Maar dat je je als jong mens in de lente vrolijker en opgewekter voelde dan bijvoorbeeld in de winter of in de herfst, is toch geen bewering die om een wetenschappelijk verantwoorde toelichting vraagt? Dat was gewoon zo.
Kortom: lente, nieuw leven, liefde, optimisme, vrolijkheid, het waren en zijn woorden die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Het kan ook geen toeval zijn dat 5 mei 1945 in de lente viel. Het kan geen toeval zijn dat heel veel spreekwoorden aan de lente verbonden zijn. Het kan dus geen toeval zijn dat alle vogels ‘een ei leggen in mei’.
Ik schreef er al eens eerder over: het voorjaar was ook de tijd van de grote schoonmaak. Een uiterst merkwaardig fenomeen dat we vandaag de dag niet meer kennen, maar in de jaren vijftig tot zeventig het voorjaarsleven onmiskenbaar beheerste. Er was geen verzet tegen mogelijk. Voor de gemiddelde huisvader gold: ‘Vluchten kan niet meer’. Het hele huis moest op de kop, alle matten moesten naar buiten en geklopt worden, het behang ging van de muren, want er moest wat nieuws en fris (vergeet niet dat er in heel veel woningen nog fors wat tabak weggepaft werd) op de muur, keuken en toilet moesten tiptop gereinigd worden. Daarna zou alles ook weer fris ruiken. Dat er driftig was schoongemaakt, moest uiteraard zichtbaar zijn voor de buren en kennissen. Die grote schoonmaak bestaat niet meer. Gelukkig.
Een laatste kenmerk van de lente was de hervatting van het sportseizoen dat in het algemeen in de winter stillag omdat de sportvelden niet bespeeld mochten worden. Vanwege de vorst en/of noodzakelijke hersteltijd. Voor veel sporten gold de winterperiode als een lastige onderbreking die soms door zaalsport gecompenseerd werd, maar het aantal binnen-accomodaties was in de jaren vijftig tot zeventig uiterst minimaal. Ik beoefende bijvoorbeeld de korfbalsport (in drie vakken nog). Die sport kende wel microkorfbal als winter binnen variant (in twee vakken), maar dat werd toen niet gezien als een volwaardige vervanger van de korfbalsport. Pas later werd juist ‘winterkorfbal’ in de vorm van zaalkorfbal het meest
populair. Blijft overigens overeind dat ook vandaag de dag de lente nog steeds wordt gezien als een niet te miskennen ‘terugkeer’ naar het buiten sporten.
De lente was in mijn jeugd synoniem aan ‘nieuw leven, terug naar buiten, genieten en bewust zijn van de natuur’. En dat is het nog steeds.
Details
-
Schrijver
Ton van Rijswijk -
E-mail
Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken. -
Fotobijschrift
De kinderboerderij in het Zuiderpark. Foto uit 1955, JosPé, collectie HGA -
Editie
6-2023