Skip to main content

Mysterie in de Engelenburgstraat - deel 1

Engelenburgstraat woensdag 13 februari 1924. Het is een ijskoude middag als groentehandelaar Roelof Winkelman omstreeks één uur voor wat eten en warmte zijn woning op nummer 31 binnenstapt. Nietsver­moedend loopt hij via de gang door naar de achterkamer. Daar ziet de man tot grote schrik zijn echtgenote Hendrika in een plas bloed liggen. In de hoek van de troosteloze kamer staat een met bloedspatten bedekt ledikantje waar hun zoontje Jacob van bijna een jaar oud rechtopstaand huilend naar zijn moeder wijst. Door emoties overmand neemt Winkelman de kleine jongen in zijn armen en waarschuwt hij bij de buren de eerstehulpdienst.

Inspecteur van politie de heer Bouwhof, die als eerste ter plaatse is, treft de zesentwintigjarige Hendrika liggend in bloed op haar rug aan. De vrouw, die nog zeer zwakke tekenen van leven geeft, is zwaargewond aan het hoofd. In zorgelijke toestand wordt de jonge moeder naar het Zuidwal Ziekenhuis gebracht waar ze een aantal uur later kansloos overlijdt aan haar noodlottige verwondingen. 

Het politieonderzoek onder leiding van commissaris P. Kramer vermoedt al snel dat het gaat om een roofoverval die gepleegd moet zijn gedurende de tijd dat de groentekoopman met de handkar eropuit was om te venten. Tijdens zijn afwezigheid hebben buren omstreeks elf uur gestommel en een mannenstem gehoord. In de kamer waar Hendrika wordt aangetroffen, staat een opengebroken kast waarvan het slot is geforceerd. Een deel van de inhoud ligt verspreid op de grond. Het huishoudgeld dat wordt bewaard in een portemonnee is verdwenen. In de woning worden verder geen sporen gevonden van braak. De politie gaat er dan ook vanuit dat het een daad betreft van iemand die bekend is met de thuissituatie. Forensisch onderzoek toont later aan dat Hendrika meerdere keren met grote kracht op het hoofd is geslagen. Vermoedelijk door een hakbijl of -mes. De schedel is gespleten en wordt door de gerechtelijke schouwer als directe aanleiding van haar dood beschouwd. Ook de handen laten verwondingen zien. Waarschijnlijk heeft de vrouw gevochten voor haar leven en zich hevig verzet tegen de zeer laffe en brute aanval.

Een uur na de gruwelijke ontdekking wordt bij het ziekenhuis een verdacht makend familielid aangehouden. Het blijkt te gaan om de broer van het slachtoffer, de vierentwintigjarige, werkloze stoker-machinist Jacobus van der G. die geagiteerd naar de toestand van zijn zuster informeert. Opvallend is dat hij meer lijkt te weten dan op dat moment bekend is. Vreemd is dat Jacobus in eerste instantie niet onder de indruk is als hij geconfronteerd wordt met haar zware verwondingen om vervolgens overdreven emotioneel te reageren. Een arts verklaart later dat de verdachte zich thea-traal op zijn zus wilde werpen, maar door boze familieleden werd tegengehouden. Ook bij de toegesnelde agenten valt zijn eigenaardige gedrag op. Jacobus doet alsof hij huilt en bezorgd is, terwijl zijn ogen droog en kil staan. Als hij op het bureau zijn kleding uit moet trekken, weigert Van der G. zijn schoenen, waar later bloedsporen op gevonden worden, af te geven. 

Hendrika had een zeer gespannen en gecompliceerde relatie met haar broer. Beiden waren in hun jeugd opgenomen geweest in een toen zogeheten krankzinnigengesticht. Jacobus, die bekend stond om zijn onvoorspelbare gedrag, had ook daarna nog in diverse psychiatrische instellingen doorgebracht. Winkelman verklaart aan de politie dat zijn zwager vanwege zijn leugenachtige en twistzieke karakter thuis niet meer welkom was. Op die bewuste ochtend bevindt Jacobus zich in café Martijn op de Loosduinseweg, nabij de Engelenburgstraat. Een getuige verklaart dat hij een partij biljart heeft gespeeld met de verdachte die op dat moment een bijl in zijn binnenzak heimelijk verborgen houdt. Hoewel hij nooit alcohol gebruikt, drinkt hij nu brandewijn en bier. Beneveld wenst hij zijn zwager de meest verschrikkelijke dingen toe. Tegenover een kennis zou hij zich in beschonken toestand hebben uitgelaten over het stelen van vierhonderd gulden uit het huis van zijn zus en dat hij haar met een bijl onschadelijk zou maken als ze hem zou dwarsbomen.

Jacobus, die iedere aantijging ontkent, geeft tijdens het verhoor een aan alle kanten rammelend alibi op. Hij zou ten tijde van de moord niet in de buurt van de Engelenburgstraat zijn geweest, maar ook niet weten waar dan wel. Later verklaart Van der G. dat hij die dag heeft gebiljart in een café waarvan hij zich de naam en adres niet meer herinnert. De band met zijn zuster was goed. Het is dan ook een leugen van zijn zwager dat hij in haar huis niet meer welkom zou zijn. Dat er veel geld in de woning zou liggen, was hem onbekend. Wel geeft hij toe een bijl in bezit te hebben gehad maar niet te weten waar het nu is. De aangetoonde sporen op zijn schoenen waren volgens hem afkomstig van een bloedneus die hij recent zou hebben gehad. Geen verklaring heeft Jacobus voor de vrijwel identieke vingerafdruk die aan de binnenkant van de kast is gevonden. 

De geruchtmakende zaak gaat als een lopend vuurtje door Den Haag. In de kranten wordt veel aandacht besteed aan het voorval. In bloemrijke bewoordingen wordt de ijzingwekkende roofmoord tot in de kleinste details beschreven. In alle lagen van de bevolking wordt intens meegeleefd met de groentehandelaar en zijn zoontje, die door een gruweldaad vrouw en moeder zijn kwijtgeraakt. De ontzetting is dan ook groot als de broer van het slachtoffer beschuldigd wordt van moord met voorbedachten rade, waarbij diefstal de drijfveer lijkt te zijn geweest. 

In de volgende editie leest u het vervolg van dit verhaal.


Details

  • Schrijver

    Jan Kaffa
  • E-mail

    Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.
  • Fotobijschrift

    Zuidwal Ziekenhuis. Foto uit 1983, Dienst Stedelijke Ontwikkeling, Haags Gemeentearchief
  • Editie

    14-2024

Meest gelezen artikelen