Toen winter nog winter was
We zijn er vast met bus 23 naartoe gereden, want een auto hadden we niet en fietsen was te gevaarlijk: het strand van Scheveningen. Mijn ouders waren er zeker bij. Voor ons lag het strand, maar daar achter geen water, geen golfslag. In plaats daarvan witte ‘bergen’. Gevormd door bevroren zeewater. Allemaal bolletjes ijs van hoogstens enkele millimeters doorsnee. Meters hoog, tientallen meters ‘het water in’.
Volgens de overlevering was het eind januari 1963. Ik was toen negen jaar oud. Ik herinner me nog dat ik op de heuvels ijs klauterde, om vervolgens weg te zakken. De bolletjes kwamen in mijn laarzen terecht en smolten. IJskoude voeten als gevolg. Hoe lang we er bleven, staat me niet meer bij. Hoe dan ook, ik had het gezien en meegemaakt: een bevroren zee terwijl ik geleerd had dat zout water niet kon bevriezen.
Het was de tijd dat winters nog winters waren. In 1963 was het tot -18 graden. Geen wonder dat een paar weken voordat ik de ijsbergen in Scheveningen beklom de zwaarste Elfstedentocht ooit werd geschaatst. U weet wel, de editie met Reinier Paping als winnaar.
Tegenover mijn ouderlijk huis aan de Carel Reinierszkade (Bezuidenhout) lag de historische Haagse ijsbaan. Tenminste, wat er na de sluiting in 1956 nog van over was: aarden wallen in het grasland, her en der een stalen paal van de voormalige verlichting. Ik moest het doen met het ijs op de Molensloot tussen Bezuidenhoutseweg en Schenk. Prima op zich, totdat een of andere instantie besloot dat er water in of uit de Molensloot gepompt moest worden. Dan stond het zwarte, meer dan tien centimeter dikke ijs bol met een enorme barst op het hoogtepunt in het midden, of hol. Met hetzelfde effect en zwart ijs dat bruin werd door het water dat er op kwam. De schaatspret was in elk geval voorbij, want het ijs was niet meer veilig, zeker niet als er ook nog zijwaartse kraken in de ijsvlakte kwamen.
De vijver in het Haagse bos was een prima alternatief. Met name het noordelijke deel van de ijsvlakte tussen de hoge houten brug en Huis ten Bosch. De hele wijk, en nog veel meer, ging er schaatsen, sleeën, ijshockeyen, zwieren en flaneren. Nu moet u niet denken dat ik een schaatswonder was. Ik klooide maar wat aan op Friese doorlopers: houten schaatsen die je onder je schoen moest binden, met oranje banden die verbonden waren aan leren onderdelen van de schaats. Mijn vader reed ook op van die dingen, maar dan een langere uitvoering.
Hoe dan ook, het onderbinden in de kou met halfbevroren handen was geen pretje. Nog veel minder het feit dat na een aantal rondjes de schaats onder je schoen verschoof van centraal naar de zijkant. Dus stoppen en vloekend en tierend de zaak opnieuw onderbinden. Steviger dan de eerste keer. Met als regelmatig gevolg, het kapottrekken van een oranje band en/of een leren onderdeel. Einde van de schaatspret.
‘Noren’ heb ik nooit bezeten. Wel ijshockeyschaatsen, gekregen van een collega toen ik met mijn kinderen wilde gaan schaatsen. Stond ik ineens ‘hoog op de poten’. Ik heb er met mijn dochter ooit nog eens de bevroren Vliet mee af geschaatst, tussen Leidschendam en Leiden (en weer terug uiteraard). Ergens begin negentiger jaren.
Uit mijn jeugd herinner ik me nog een houten slee met een touw, getrokken door mijn vader. Bij een harde ruk donderde je er af. Daar waar geen, of onvoldoende sneeuw lag, moest je er af. Anders werden de ijzers onder de slee bot. Destijds was het normaal dat mensen hun eigen stoep sneeuw- en ijsvrij maakten. De gemeentereiniging, daar viel dat toen onder, ging sneeuw en ijs op de rijbaan te lijf met zout, zand en soms kolengruis. Geen straat werd overgeslagen. Hoe anders is dat nu. Als er tenminste sneeuw ligt, bedoel ik dan.
Door het feit dat mijn vrouw en ik in de jaren tachtig kinderen kregen, eerst een zoon, daarna een dochter, stonden de jaren negentig weer in het teken van winterpret. Zoonlief bleek geen schaatstalent. Eindeloos oefenen, waarbij hij meer op het ijs lag dan erop stond, leverde uiteindelijk wel enig resultaat op. De eerder vermeldde schaatstocht naar Leiden deed hij echter niet mee. En na een val achterover in de ijshal van de Uithof, met hersenschudding tot gevolg, gingen zijn ijshockeyschaatsen de kelder in.
Onze dochter had er veel meer gevoel voor. De genen van haar moeder die zelf lang op kunstschaatsen actief was. En ook nog op de vijver in het Haagse bos moeiteloos pirouettes en andere kunstschaatsfiguren toonde. Over mijn ‘schaatsstijl’ kon ze alleen maar lachen. Hoe dan ook, onze dochter bracht het zelfs naar kunstschaatsen in de ijshal Zoetermeer. Maar toen ZKV De IJsvogels haar in een trainingsprogramma wilde opnemen zei dochterlief resoluut ‘nee’. Ze wilde liever balletten. En dat doet ze vandaag de dag nog.
Nu liggen de schaatsen al tientallen jaren op een plank, te wachten op betere wintertijden. Hetzelfde lot is de slee beschoren, maar dan in de schuur. Maar is dat wachten niet tevergeefs? Kijk naar deze winter: tot nu toe gedurende een paar uur wat sneeuwvlokken; door nachtvorst een millimeter of wat ijs op de sloten en vaarten. Is de winter nog wel winter? Of alleen nog een uitloper van de herfst?
Eén ding moet me wel nog van het hart. Uit mijn jeugd herinner ik me dat alles zo veel mogelijk doorging, ook bij zware sneeuw-val, hagel, vorst. Hoe anders is dat nu. Bij het minste of geringste qua weer volgen er afgelastingen, blijven mensen thuis, rijden voertuigen niet meer. En waarom? Qua technologie en mogelijkheden zijn we toch veel verder dan vijftig, zestig jaar terug. Het ontbreekt aan initiatief, durf, het je niet laten kisten. We zijn vervallen tot bange wezels. Wellicht maar goed dat winters geen winters meer zijn. We zouden ons er geen raad meer mee weten.
Details
-
Schrijver
Carel Goseling -
E-mail
Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken. -
Fotobijschrift
Winters tafereel met sleeënde en schaatsende mensen, gezien vanaf de uitzichttoren in de Scheveningse bosjes. Foto uit 1920, Haags Gemeentearchief -
Editie
03-2025