Skip to main content

Met de tram tot aan Halte Overbosch

Het was 1953 toen ik naar school ging. Eerst nog in Rijswijk, geflankeerd door mijn twee grote zussen, maar na een jaar wenkte mij de Aloysiusschool aan de Rooseboomstraat. “De beste school van Den Haag”, aldus mijn ouders. De broederschool was helemaal aan de andere kant van de stad en ik moest dus per tram reizen. Tramlijn 4a reed me vanaf de Goeverneurlaan, via het Rijswijkseplein naar het Bezuidenhout, dwars door de Haagse binnenstad. Niet zomaar een ritje; maar liefst een half uur lang was ik onderweg. Over het Spui, de Fluwelen Burgwal en de Herengracht reed ik naar de ellenlange Bezuidenhoutseweg. Om mijn nek droeg ik aan een stuk onderbroekenelastiek mijn maand-abonnement waarop de conducteur elke dag zowel op de heen- als de terugweg, de betreffende datum doorboorde met zijn kniptang. Guitig liet hij daarna mijn kaart los, zodat deze door het elastiek in mijn gezicht terug smakte. Blijkbaar was dat een goede grap, die geregeld werd herhaald.

Vervolgens was het zaak om te proberen helemaal achterin de aanhangwagen mee te reizen, op het balkon. Geweldig, mannen die in de rijdende tram sprongen of er druk gebarend half buiten hingen. Als de conducteur me op het balkon ontdekte, moest ik naar binnen: “Veel te gevaarlijk voor jongetjes.” Poeh, jongetjes, wat dacht hij wel, ik was al acht en zou gauw negen worden. Nog mooier was het om je in de overvolle tram naar voren, naar de trambestuurder te worstelen. Ja, daar zat hij: de baas van de tram, met opgerolde mouwen, op een zadel die bovenop een stang was bevestigd. Met een welgemikte stamp op een afgetrapte knop op de vloer liet hij de bel driftig rinkelen bij dreigend gevaar, maar ook dikwijls zomaar. Zo van: opzij allemaal! De stoerste bestuurders hadden hun pet een beetje scheef omlaag getrokken. De zon scheen altijd.

Driftig draaide de trambestuurder aan zijn glanzend koperen stuur. Ik vroeg me steeds af wat er zou gebeuren als hij tegengesteld aan de rails een bocht door zou sturen. Maar ja, ik kon al lezen en op het bordje boven zijn hoofd stond: Niet spreken met de bestuurder. Vragen was er dus niet bij. Ook mocht je niet dichtbij komen; er stond een lijn op de vloer: Vóór de streep geen staanplaatsen. Nog meer bordjes in de tram: Niet spuwen en: Opstaan voor iemand, misstaat niemand. Reclame in de tram bestond toen ook al, affiches werden gewoon op de ramen geplakt: Spreek vrijmoedig over God, maar misbruik nooit Zijn naam, maar ook: Chief Whip, op ieders lip. Maar roken mocht niet in de tram. Wel op de balkons natuurlijk, daar stonden de échte kerels; met duim en wijsvinger schoten zij hun sigarettenpeuken de rijdende tram uit. Spuwen deden ze niet op het balkon, dat deden ze netjes naar buiten.

“Halte Overbosch, eindpunt, uitstappen allemaal!” Ja, dat gold ook voor mij. Ik moest verder lopend naar school. Piepend kwam de tram tot stilstand en de laatste reizigers verlieten het voertuig. Mijn rugtas bij zijn riemen vasthoudend sprong ik naar buiten, de treetjes zorgvuldig vermijdend. Stoer! Het was een terugkerend ritueel, ondanks de waarschuwingen van de conducteur: “Hé gekkenhuis, moet je je nek breken?” Soms, als ik geluk had en de bestuurder was in een goede bui, mocht ik nog even in de tram blijven en kwam vervolgens het meest technische deel van de hele rit. De aanhanger werd afgekoppeld en de bestuurder ging rangeren. Wij, de bestuurder en ik, reden samen nog een stukje verder, verlost van de aanhanger nu, en dan gebeurde het: de baas van de tram stopte, maakte zijn stuur los en liep daarmee naar de andere kant van de motorwagen. Daar klikte hij zijn stuur weer in en kon hij de andere kant op rijden. Over naast de aanhangwagen gelegen rails reed hij naar de andere kant, weer werd het stuur gewisseld en voorzichtig reed hij naar de aanhanger om weer aan te koppelen. Nog één keer met het stuur naar de andere zijde en dan was de complete tram klaar voor de terugreis. Een enkele keer, maar dat was écht de hoofdprijs, mocht ik het stuur naar de andere kant dragen. Het was best een erg zwaar stuurwiel, maar dat liet ik mooi niet blijken. Jammer dat, buiten de bestuurder, niemand mij zag. In de tussentijd had de conducteur de leuningen van de houten zitbanken opgeklapt, soms mocht ik daarbij helpen. Een zwaar karweitje, de conducteur deed twee banken tegelijk, links en rechts, maar daar moest ik nog wat sterker voor worden, één bank was al moeilijk genoeg. Klaar! Iedereen kon na onze werkzaamheden weer met zijn gezicht in de rijrichting zitten. Als de beide HTM-mannen klaar waren, gingen ze in een klein glazen kantoortje naast het spoor een sjekkie roken en koffie drinken. Ze stuurden mij dan weg. Rennen moest ik daarna, want als je te laat op school kwam, zwaaide er wat. Het hoofd van de school, broeder Harold, was van het rangeren namelijk totaal niet onder de indruk, dat had ik al eerder ondervonden.

Een jaar later ging ook mijn broertje Gerard mee op de dagelijkse tramreis. Trots liet ik hem alles zien en om indruk te maken sprong ik zelfs, aangekomen bij de halte Overbosch, van de rijdende tram. Helaas had ik niet goed opgelet hoe anderen dat deden; ik sprong tegen de rijrichting in en maakte prompt een salto mortale. De conducteur stond me vanuit de knarsend tot stilstand gekomen tram uit te foeteren, maar mijn broertje vond het allemaal prachtig; dat was nog eens stoer! De trambestuurder stak breed lachend zijn duim naar me op: “Goed gedaan, jochie!” Ik slikte mijn opkomende tranen weg en deed alsof ik mijn bebloede knie niet voelde. Jochie? Poeh, ik was al negen en zou zelfs gauw tien worden. Voor hij het wist, zou ik zelf mijn mouwen oprollen en op dat zadel gaan zitten. En als ik het grote koperen stuur naar de andere kant gedragen zou hebben en gerangeerd, zou ik een sjekkie gaan roken en koffie drinken. Mijn pet zou ik scheef trekken en schooljongetjes zouden natuurlijk mogen komen kijken hoe ik de bel driftig liet rinkelen en het koperen stuur door mijn handen liet glijden.

Helaas kwamen er later moderne trams, zonder balkon en zelfs zonder conducteur. Met sturen hoefde niet meer gesjouwd te worden. De trambestuurder werd een mijnheer op een gewone bestuurdersstoel en met een jasje aan; hij moest nu immers ook kaartjes verkopen. Weg waren de opgerolde mouwen en de scheefgetrokken pet. Er kwam zelfs een einde aan tramlijn 4a. Gelukkig mocht ik tegen die tijd op de fiets naar school. 


Details

  • Schrijver

    Jos Schel
  • E-mail

    Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.
  • Fotobijschrift

    Rangeren van lijn 4a
  • Editie

    42-2020

Meest gelezen artikelen