Winkelbediende in de Boekhorststraat
Wat ooit het wandellaantje van Juffrouw van den Bouckhorst heette, wordt vanaf 1870 de looproute tussen de Schilderswijk en de stad; over smalle stoepen, want op straat rijden elektrische trams, auto’s, fietsen en bromfietsen. Intussen raakt de Boekhorststraat vol met vertier en koopwaar. ‘Een winkelstraatwandeling waard’, herinnert Lucy Naberman zich later in de Oud Hagenaar (15 mei 2012, p.14). Maar wie staan er áchter die toonbanken?
Als een van hen een vroeger familielid is, worden winkelherinneringen deel van je familiegeschiedenis. Bladerend op internet, in kranten, archieven en stambomen, zoek ik manufacturier L.A.M. Cools (1910-1995). Hij heeft gewerkt bij Coelijn’s Bedrijfskleding N.V., Boekhorststraat 17.
Zoeken tussen volk vertier en koopwaar
Tussen vroegere volkstheaters en bioscopen (nr. 25, 47, 82 en 102), een drogist, muziekhandel en juwelier, zien we op oude straatfoto’s aaneengesloten etalages met allerhande koopwaar: vloeren, meubels, behang, keukengerei, schoenen, hoeden en petten, tabakswaren, confectiekleding voor kinderen en (oudere) dames, en werkkleding. We vinden de oprichter van Coelijn’s Bedrijfskleding in 1924 verrassend op nr. 33, niet op nr. 17.
Meneer Coelijn
A.E. Coelijn (1877-1940) komt uit een arm Amsterdams kleermakersgezin. Vrijgesteld van militaire dienstplicht vertrekt hij als negentienjarige handelsreiziger van witgoed. In Venlo krijgt hij kennis aan de jonge vrouw M.P.E. Stapper, wier oudere zus in Den Haag is gehuwd met J.A. Kröger, de patroon van kledingmagazijn Prins Hendrik, Boekhorststraat 33. Zij trouwen in Den Haag in 1908, werken samen in de Prins Hendrik dat zich uitbreidt naar de overkant op nummer 36. Het echtpaar Coelijn-Stapper blijft kinderloos en spaart om voor zichzelf te beginnen. Zij raken bevriend met het echtpaar J. de Bree en H.H. Boelhouwer, dat in vergelijkbare omstandigheden verkeert. En als in 1927 winkelpand nr. 17 vrijkomt, openen beide echtparen met hun spaarcenten er de firma: Coelijn’s Bedrijfskleding. Zij leggen het doel, de inbreng en verdeling van de opbrengst van hun vennootschap vast in een notariële akte.
‘Jonge winkelbediende gevraagd’
Daarop stapt de zeventienjarige L.A.M. Cools deze moderne kledingwinkel binnen. Als telg uit een Haags kleermakersgeslacht en in het bezit van een middenstandsdiploma, mag hij direct beginnen. Met het diploma van de eerste Haagse Textielcursus (1930) wordt hij manufacturier van bedrijfskleding. Vijf jaar later komt een tweede winkelbediende P.C.G.M. de Graaf. Hij woont boven de winkel, past op de zaak, administreert de handel en voorraad en helpt klanten. Intussen zoeken de oprichters meer klandizie. Zij openen in 1932 een dependance in Delft. Helaas, na de beurskrach (New York, 1929) stagneert ook de Nederlandse kleinhandel en de Delftse dependance wordt in 1935 geliquideerd. De oprichters veranderen hun vennootschap in een naamloze (N.V.) en verdelen de aandelen onderling. Zij hopen, als zestigplussers, dat de twee winkelbedienden samen hun firma voortzetten. Zij geven het duo Cools-De Graaf de dagelijkse leiding en maken hen in gelijke mate starter-aandeelhouder. En voor ieder die het niet weet, is die enthousiaste verkoper gewoon ‘meneer Coelijn’.
Kleinhandel in oorlogstijd
De Duitse onderdrukking duurt vijf jaar. Meneer Coelijn wordt ziek en overlijdt als ‘een bekende figuur in het Haagse maatschappelijke en charitatieve leven’, schrijft de Volkskrant op 31 oktober 1940. Tot verbazing is de omzet in dat jaar 130%: Hagenezen hamsteren (een ware koopwoede) en de voorraad is uitverkocht. De winkeliersvereniging Sint Homobonus biedt aanvullende redding. Maar elk bezettingsjaar daalt de omzet met tientallen procenten. De zuinige salarissen komen uit vroegere reserveringen en de verkoop geschiedt zoveel mogelijk handje contantje. Oprichter De Bree en weduwe Coelijn bewaren hun solidariteit met de twee compagnons: zij dragen ieder balansjaar een gelijk aantal aandelen over. Zo zitten drie mannen en vier vrouwen – van wie twee moeders – met hun negen jonge kinderen samen in hun eigen schuitje. En als na de oorlog de Twentse textielaanvoer niet snel start, ligt er plotseling ‘ondergedoken textiel’ op de toonbank en haalt ‘meneer Coelijn’ zelf Twents textiel op per huurauto.
Wederopbouw
Vooroorlogse Coelijn’s advertenties beloven een ‘Groote Keuze in Heeren Mode-Artikelen en Ondergoederen’. En in rijm van meneer Coelijn: ‘Alle Maten, Groot en Klein, vindt u in ons Magazijn’. Maar vanaf 1932 staat de overall (voor 1,95 gulden) aan de top. De behoefte aan Indische Tropenkleding verdwijnt. Maar na de oorlog wordt ‘meneer (Cools) Coelijn’ een succesvolle klantenwerver. Grotere ondernemingen vragen om uniforme bedrijfskleding: het Zuidwalziekenhuis met verpleegstersjaponnen en doktersjassen, de gemeenteapotheek met laboratoriumjassen, de rubberbanden-fabriek Vredestein met overalls, de HTM, Brandweer en BB (Bescherming bevolking) met uniformen en sokken. Klanten houden, betekent naar hen toegaan en in prijs, kwaliteit en aflevering de concurrent te slim afblijven: ‘Wij leveren BeVa- (Betere Vakkleding) en KLM- (Kan Langer Mee) werkkleding’. In de etalages hangen aantrekkelijke japonnen tot achterin toe: ‘want anders lopen de mensen gewoon door.’ Het directeuren-duo blijft spaarzaam en verbouwt de winkel niet. Op drukke zaterdagen springen echtgenoten bij. Na opheffing van de textiel distributieregeling (1948) stijgt de omzet en komen enkele winkelbedienden in de leer.
Kort na het 25-jarig jubileum van de winkel overlijdt oprichter De Bree. In de jaren daarna verdelen de weduwen hun resterende aandelen over beide directeuren. Elk lustrum wordt gevierd tot de weduwen overlijden. Tussendoor roept de zaak zes dagen per week, want ‘het geld groeit me niet op de rug’, zegt vader Cools vaak tegen zijn kinderschare. In 1954 -1956 trekt hij Westlandse tuinders naar zijn grote stand op de Westlandse Handelstentoonstelling. Zoonlief deelt aan iedereen met een (versleten) werkbroek reclamefolders uit: ‘Sanfor krimpt niet’. De klanten betalen contant.
Spijkerbroekenrage
Dan biedt de firma Levy Straus een ruime voorraad spijkerbroeken aan die ‘meneer Coelijn’ pas achteraf hoeft te betalen, op voorwaarde dat hij deze over de héle toonbank vooraan in de winkel tentoonspreidt. De jeugd wordt zijn nieuwe eigenzinnige consumentengroep. Spijkerbroeken van Levy, Wrangler, Lee, Lois en corduroybroeken vliegen over de toonbanken weg.
Men zegt dat Golden Earring er zijn ribcordbroeken kocht. En op een briefje met ‘Jonge Winkelbediende Gevraagd’ kan R. van Leeuwen in 1962 direct beginnen: zeven jaar vóór zijn wereldhit Venus heeft hij hier korte tijd een baantje: ‘met prima koffie’, glimlacht hij later. Maar dan naderen ook de compagnons Cools en De Graaf hun pensioen. De kinderen kiezen allemaal voor andere beroepen. Zonder opvolgers is uitverkopen en opheffen de enige uitgang. Na de winkelsluiting in 1977 volgt een stille periode en vervagen de herinneringen. Maar een van die toonbanken staat nog steeds in mijn hobbykamer als ‘werkbank’. Over vijf jaar is-ie honderd: antiek.
Details
-
Schrijver
Herman J.M. Cools -
E-mail
Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken. -
Fotobijschrift
Boekhorststraat, gezien van de Zuidwal naar de Prinsegracht, 1914. Foto: collectie Haags Gemeentearchief -
Editie
9-2021