Motorsport uit de oude doos
Mijn stiefvader, oom Wim, was geabonneerd op de tijdschriften Motor en Motorfiets (of was het Motorsport?). Zelf reed hij bij zijn binnenkomst in onze familie rond 1947 op een FN-350cc (Fabrique Nationale d’Armes de Guerre), een Belgisch merk. Zoals uit de naam blijkt, gaat het hier om een oorlogswapenfabriek. Menig plaatje uit zo’n voornoemd motortijdschrift vond een plekje aan de muur van mijn dakkamertje op de Prinsegracht 180 te ‘s-Gravenhage. Overigens, mijn allerprilste indruk van zo’n gemotoriseerde fiets is een vage maar zonnige foto uit de jaren dertig, met als berijder mijn vader Maarten tijdens een toertje over ons vroegere, vooroorlogse Curaçao.
Vanaf mijn hoge uitkijkpost op de Prinsegracht overzag ik het dagelijkse verkeer uit die naoorlogse jaren. Behalve de gierende trams wanneer zij de bocht bij de Lijnbaan rondden, en de langgerekte bussen van de WSM met als eindpunt de Grote Markt, bleef ook het massale fietsverkeer in de spitsuren mij bij. Honderden, zo geen duizenden ambtenaren, in driedubbeldikke rijen, bevolkten tweemaal daags de toen nog autoarme Prinsegracht. En van de weinige auto’s die er wel reden in die jaren van naoorlogse schaarste kon je zeker als jongen nauwelijks missen; een Amerikaanse slee zoals een Studebaker of zo’n Buick Super, die dan statig aan je voorbij zoefde. Het model, het chroom, de uitstraling en die paardenkrachten waarmee ze werden voortgestuwd, maar ook het aantal cilinders dat ze aandreef. Over dit alles verhaalde oom Wim, en over nog zoveel meer specifieks op autogebied, in een vanzelf toepasselijk jargon. Onvergetelijk!
Op een goede dag bleek ooms FN te zijn ingeruild voor een Norton, made in England. Deze was van een zwaarder kaliber, 500cc en bovendien een kopklepper, dus meteen een stuk pittiger. Wat een machtig, waanzinnig geluid als je het gas van deze ‘fiets’ een paar keer flink intrapte. Intussen raakten de muren van mijn kamertje onzichtbaar door al die motorplaatjes van merken als Eijsinck (‘Jub’), BSA, DKW, BMW, NSU (‘Na starten uitgeput’), Indian, ‘Help Douwen’ Harley-Davidson en nog vele andere. De Harley-Davidson was al snel in het blauw in gebruik bij de Haagse politie. Dit merk had onder de naam H.D. Liberator in de oorlog in het Amerikaanse leger furore gemaakt.
Van oom Wim leerde ik de nodige technische begrippen als viertact, tweetact (‘kettingzaag’), zijklepper, gasfabriek (carborateur), cardan-aandrijving, telescoopvork, terugslag, pingelen, en wat er al niet meer bij een motorfiets kwam kijken. Een wat breder opzicht dan enkel de glanzende, louter esthetische buitenkant, wat bij mij leidde tot kennis en begrip van het fenomeen motorfiets. Oom Wim onderhield zijn ‘ijzer’ met veel liefde; hij schuwde dan ook de ‘houtjes-toutjes fiets.’
Op een dag knalde ik bij oom Wim achterop de Norton naar Schiphol, waar we vanaf het buitendakterras lurkend aan een Pepsi Cola met rietje toekeken hoe er een vliegtuig landde. Vast een Super Constellation, met zijn vier machtige propellers. Even later werd er een trap aangerold en daalden de passagiers, uitgewuifd door de complete bemanning, als koningskinderen tree voor tree af naar het voormalige polderland.
In de zomer had je natuurlijk het TT- spektakel in Assen. Op een weekend in juni waren mijn moeder en oom Wim onderweg naar Assen, naar de onweerstaanbare TT. Ikzelf bleef thuis bij tante Rie en oom Klaas, waar wij na onze evacuatie na de oorlog waren ingekwartierd. Even een zijweg: Tijdens de oorlog waren er zo’n 60.000 Hagenaars de stad uit gezet. Toen die terugkeerden, evenals de overlevenden uit de concentratie-kampen, en een paar jaar later nog eens rond de 300.000 repatrianten uit Nederlands-Indië, was verplichte inkwartiering de enige oplossing voor het immense huisvestingsprobleem. En dat zou ons Hagenaars en Hagenezen nog tot aan de jaren zestig blijven kwellen. Niet in het minst om de niet aflatende oproep van onze regeerders om massaal te emigreren! Week in, week uit. De slogan was ‘Nederland is vol, er is te weinig werk.’ Door deze politiek verdwenen er maar liefst drie heel goede vrienden uit mijn leven, die de boodschap helaas serieus namen. Regeren? Is dat ook niet een beetje vooruitzien?
Bij de TT gebeurde dat bewuste jaar een dodelijk ongeluk, wat niet ongewoon was, begreep ik van oom Wim. Dit keer een Finse coureur die uit de bocht vloog en het leven erbij liet. Desalnietteman hadden ze genoten. Niet alleen van het daverende motorgebeuren, maar ook van het kamperen op de Drentse hei. Mijn moeder ontsnapte er maar net aan een adderbeet. En zo’n vleesetende plant op de hei, die nam je toch als aandenken mee naar huis. Best avontuurlijk, slapen in zo’n lichtgewicht sheltertje (klein tentje), een donzen slaapzak, een primus om het blikvoer op te warmen en ‘s avonds bij het kampvuur op het ritme van de banjo kampeerliedjes zingen. Hoog op de gele wagen was een favoriet. Na de nodige ‘neutjes’ zeer oude jenever sliep je die nacht als een vorst... Ook bij het kamperen stond bij oom Wim kwaliteit voorop, en het vertrouwde merk Carl Denig stond daar dan ook borg voor. Hun tweede voorgenomen bezoek aan de TT werd onderweg naar Assen ernstig vertraagd door een klapband. Gelukkig liep dat net goed af.
Naast de TT was er op racemotor gebied ook nog de zogenaamde Speedway. Op speciale motoren. Deze spoten door Den Haag over de sintels rondom het complex van voetbalclub BMT. Daar duelleerden met name de Windmolens uit Den Haag tegen de Vliegende Hollanders uit Rijswijk. Oppassen! Wegblijven uit de bochten. Levensgevaarlijk! Die wedstrijden trokken veel publiek. Op de kermis maakte ik natuurlijk kennis met motorracen tegen de steile wand. Waar, althans in mijn ogen, heldhaftig gespot werd met de zwaartekracht, waarover ik net op school een en ander had geleerd. Hoe het uiteindelijk afliep met de motorliefde van oom Wim is gauw gezegd. Maar eerst was er nog die waarschuwing van het (nood)lot. Tijdens een bezoek aan een waarzegger – god weet waarom - ‘zag’ deze een breukje in de voorvork van de Norton. En geloof het of niet, bij nadere inspectie bleek dat euvel nog waar te zijn ook, en onstnapten oom Wim en mijn moeder aan een mogelijk lelijk ongeval. Goddank! Maar toen ze kort daarna in de stromende regen een slip maakten in de tramrails op de Herengracht en daar zogenaamde ‘straatschurft’ aan overhielden, was de lol van het motorrijden er bij hen voorgoed af. De Norton werd al spoedig ingeruild voor een boot, een tot plezierjacht omgebouwde havenschuit, die Quo Vadis werd gedoopt. En waarom zou je ook niet laten zien dat er bij jou thuis een Prisma Latijns citatenboek op de boekenplank pronkt…?
Details
-
Schrijver
Theo van der wacht -
E-mail
Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken. -
Fotobijschrift
De allereerste TT in 1925. Foto: collectie Rolder historisch gezelschap -
Editie
19-2021