Skip to main content

Heitje voor een karweitje

In de jaren vijftig en zestig was er voor de jeugd mijns inziens veel te doen. Zo had je de jeugdbeweging, oftewel georganiseerd jeugdwerk. Meestal uitgaand van de talrijke rooms-katholieke parochies die Den Haag toentertijd rijk was. Achtereenvolgens behoorde ons gezin tot de parochie van de Pauluskerk, aan de Loosduinsekade/-weg. De firma Giezeman De Wasman verborg met zijn gebouw, waar gewassen en gestreken werd, het vooraanzicht van een noodkerk. Vervolgens werden we parochianen van de Fatima, aan de Volendamlaan en tenslotte aan de Leyweg: de parochiekerk van Anthonius en Lodewijk, waar de Paters Franciscanen - in bruine monnikspij gehuld - de scepter zwaaiden. Zeker vier paters hadden een dagtaak aan de parochie en de daarbij behorende taken, zoals de mis opdragen, een bezoek brengen aan (zieke) parochianen, het geven van godsdienstonderwijs en aalmoezenier-zijn bij het jeugdwerk.

Verkennerij

Mijn ouders gaven me op voor ‘de welpen’, waar ik te maken kreeg met een Akela, een Balou en een kluit. Een groen petje met een wolvenkop erop completeerde het welpenuniform. Ik had het in de Zeestraat gekocht, in de scoutshop, waar het rook naar leer en katoen. Je ogen kregen geen genoeg van de hele opsmuk die er was opgesteld en opgehangen. ‘Avonturen in de vrije natuur’, dat was de belofte die de shop uitstraalde. Ons rolmodel bij de scouts heette Mowgli. Naar de regels en voorschriften, wetten en beloften van ene Baden-Powell, een Britse militair in Brits-Indië die ons voorbeeld zou worden en zijn, tussen het achtste levensjaar en het achttiende. In een roodkleurige pocket schetste hij zijn avonturen; een inspiratiebron voor ons welpen en verkenners. Van groene trui tot kakikleurig hemd-op-ribfluwelen korte broek. Die korte broek droegen we zélfs in de winter, iedere zaterdagmiddag. De kniekousen-met-groen-kwastje maakten veel goed: die lieten alleen je knieën bloot en koud. En die Baden-Powell werd ook altijd met blote knieën geportretteerd. En met ‘die hoed met vier gleuven’, zo fraai gepersifleerd door het cabaret duo Gerard Cox en Frans Halsema.

Rangen en standen

Je was overigens pas herkenbaar als verkenner, nu scout genoemd. Het zal Baden-Powell deugd doen. Na je twaalfde klom je op tot verkenner en dan volgde nog Assistent Patrouille Leider (APL) en PL (Patrouille Leider). Was je uit goed hout gesneden dan kon je op de ladder van Baden-Powell de leidinggevende rol vervullen van Vaandrig en zelfs Hopman. ‘Oubaas’ was slechts weggelegd voor die verkenners die hun pensioen haalden. Er waren dus rangen en standen, net zoals in militaire kringen. Geen sterveling zou het in zijn hoofd halen om de verkennerij te benoemen tot een opstapje naar het soldatenleven.

Sint-Joris

De koningin, toentertijd Juliana, was de hoogste in rang. Op St. Jorisdag, een jaarlijks terugkerend feest waarin de heilige Joris, de drakendoder, werd herdacht, kon het gebeuren dat zij, de ‘erewacht’ afnam van de verzamelde Scoutinggroepen in Den Haag. Aan de Kerk van de Parkstraat is me dat als verkenner overkomen. De koningin droeg het kakikleurig uniform. In de verte leek ze dan ook wel op Baden-Powell, vond ik. De groene flosjes aan de kniekousen ontbraken; ze was dan ook Hopman noch Commissaris.

Leren kamperen

Mijn zus zat ook bij de scouts. Ze hoorde eerst bij de Kabouter en ging gekleed in een bruine, kaki jurk en later werd ze gids. Ze droeg toen een donkerblauw uniform met wit fluitenkoord. Ik had op haar voor dat gidsen niet kampeerden in tenten, maar op een kampeerboerderij. Na onze welpen-tijd waren wij ‘deze wijze van kamperen’ wel ontgroeid. Op de verkennerij heb ik leren kamperen; een tent opzetten, vuur maken met stenen, koken in pannen waarvan de bodem ‘ingevet’ moest worden met groene zeep, want dan kon je ze sneller schoonmaken. We zongen kampliedjes, speelden buiten en deden speurtochten. Overvoorde, Kijkduin en Staalduin waren ‘the places to be’ voor ons verkenners; we gingen er gezamenlijk, met de fiets naartoe. Kon je de fiets goed onderhouden, bijvoorbeeld je eigen band plakken dan verdiende je daarmee, na inspectie en parcours-rijden, een insigne voor op je mouw. 

Jaarlijks kamp

Jaarlijks gingen we op kamp, wat voor mij als mijn tweede natuur was: aanvankelijk verbleven we in stallen bij boerderijen in Teteringen en de bosrijke omgeving, later kampeerden we aan de Overasseltse vennen, Gillwell St. Walrick en zelfs in het buitenland. Dit was op uitnodiging van een Duitse aalmoezenier, die diverse jeugdgroepen uit Europa in legertenten bijeenbracht om elkaar te ontmoeten, in spel en sport. Achtereenvolgens droeg ik de driehoekige das van de Michel Pro-groep, de St. Sebastiaan en ten slotte de St. Jorisgroep. De eerste groep hield zijn bijeenkomsten aan de Houtweg, een sintelpad langs een sloot, waar een blauwgroene schuur ons onderdak bood. 

Jaarlijks, werd onze kas gespekt met de actie: ‘Heitje voor ’n karweitje’. Zo rond Pasen, in de maand april, bood je voor een kwartje je diensten aan buurtgenoten aan. Fietsen schoonmaken, ramen wassen en straatvegen waren favoriet, zowel voor mij, als verkenner, als voor de opdrachtgever; het was snel verdiend en vond plaats in de buitenlucht. Voor geen goud zou ik willen ruilen met de jeugd van tegenwoordig. Binnenshuis belangrijker dan buiten? Het spel op pc en tablet leerzamer dan het samenspel op trapveldje en speeltuin? Over jong geluk gesproken...

 


Details

  • Schrijver

    Harry C.A. Daudt
  • E-mail

    Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.
  • Fotobijschrift

    Ik als verkenner in mijn uniform, met hoed-met-4 gleuven. Deze werd later vervangen door baret en stok, waarop schildjes konden worden gespaard
  • Editie

    11-2022

Meest gelezen artikelen