Van alle markten thuis zijn
Al bladerend door het straatnamenboek van ’s-Gravenhage kwam ik zevenmaal het woord markt tegen. Hier werd in het verleden van alles en nog wat verhandeld, zoals hout, kalveren, beesten en turf. Hoe zou dat idee ontstaan zijn om goederen op een markt te koop aan te bieden, zo vroeg ik mij af.
Het woord markt vindt zijn oorsprong in het Latijnse woord voor handeldrijven mercan. Mercatus was de plaats waar openbare handel plaatsvond. De Romeinse god die zowel verantwoordelijk was voor de handel als voor de winst en de dieven heet Mercurius. Zo ziet u maar weer dat het maken van winst en het stelen kennelijk niet zo heel veel van elkaar verschillen. Lang geleden bestonden er nog geen markten in ons land, omdat hier geen behoefte aan was. Men produceerde en oogstte aanvankelijk alleen voor zichzelf, voor het eigen gezin en de familie. Toen er later sprake was van overschotten wilde men die gaan ruilen met andere families en zo ontstonden er langzamerhand een primitief soort markten. Men kwam dan samen op dorpspleinen bij bruggen en kanalen om directe levensbehoeften met elkaar te ruilen. In de steden kregen de burgers het recht om dit soort handel te drijven en later werd dit uitgebreid, zodat ook mensen van buiten de stad hieraan konden deelnemen. Waarschijnlijk werd in Zwolle rond het jaar 1000 de eerste markt van ons land georganiseerd. Niet zo lang hierna kende Maastricht overigens ook al vaste marktdagen.
Echte markten ontstonden echter pas toen het muntstelsel werd ingevoerd. Zo’n 2000 jaar geleden werd er gebruik-gemaakt van Romeinse munten, omdat de Romeinen een deel van ons land overheersten. Later gingen vrijwel alle landen, provincies en steden hun eigen munten gebruiken. Karel de Grote (742-814) heeft geprobeerd een uniform muntstelsel in te voeren, maar dat is slechts ten dele gelukt. Op 18 september 1816 werd de muntwet ingevoerd en vanaf dat moment werd het decimale muntstelsel in ons land gebruikt.
In de middeleeuwen (ca 500 tot ca 1500) kende men drie soorten markten. De dagelijkse markten waar vrijwel uitsluitend voedsel werd verhandeld. De wekelijkse markten waar ook zaken als klompen, kleding en touw werden verkocht en de jaarmarkten. Zo’n jaarmarkt kon wel twee weken duren en enkele malen per jaar plaatsvinden. Hier kwamen zelfs handelaren uit verre landen op af. Er werden niet alleen dieren, grondstoffen en goederen te koop aangeboden, maar vaak werd er een kermis aan toegevoegd en lieten ambachtslieden zien hoe ze hun producten maakten. De betreffende heersers probeerden handelaren naar zo’n jaarmarkt toe te lokken omdat ze hier zelf ook aan verdienden. Daarom bestond er een regel die marktvrede werd genoemd. De handelaren werden door die heersers beschermd en mocht iemand nog een straf uit moeten zitten dan werd hij tijdens zo’n jaarmarkt niet opgepakt.
Het marktplein bevond zich op een centrale plaats in de stad of het dorp. Rond dit plein stonden veelal een kerk, een raadhuis, de waag en een aantal herbergen. Lang niet iedereen ging er heen om iets te kopen. Je kon er zo rondlopen omdat de kramen op dit plein stonden, je hoefde dus geen deur door en de sfeer was er meestal gemoedelijk. Je deed er - en dit geldt als het goed is nog steeds - sociale contacten op en het ging de eenzaamheid tegen. De genoemde heersers verleenden bepaalde steden en dorpen het recht om binnen hun grondgebied een markt te mogen gaan houden en zo zijn steden als Gouda en Leiden tot bloei gekomen.
De oudste markt in onze stad die ik heb kunnen vinden, was de markt waar hout aangevoerd werd en waar dit hout werd gemeten. Het gaat hier om de kade van een gracht die de naam Houtmarkt kreeg. Deze naam wordt al in 1596 genoemd en moet niet verward worden met het huidige steegje dat die naam draagt.
In 1614 was er op de Prinsegracht nabij de Grote Markt al een markt waar groente en fruit werden verkocht. De lokale bevolking had er al snel een naam voor bedacht: De Maag. Zoals u weet zijn Hagenezen er goed in om dit soort namen te bedenken. Deze markt werd in de loop der eeuwen steeds omvangrijker. Zo werden er als voorbeeld rond 1920 al bananen verkocht en dat waren in die tijd nog exotische vruchten. Door die groei en het feit dat er vrachtwagens af en aan reden en dat er veel afval achterbleef, besloot het gemeentebestuur een andere plaats voor zo’n markt te gaan zoeken. Zo werd er aan het Oranjeplein, de Veenkade en de Toussaintkade gedacht. Tussen het Transvaalkwartier en de Schilderswijk lag echter een groot stuk onbebouwd terrein van meer dan twee hectare, dat uitermate geschikt leek om de markt naartoe te verplaatsen. Op 16 mei 1938 werd de markt hier dan ook geopend. Wel besloot de gemeenteraad op 22 juli 1935 al dat er “op de Groote Markt een bloemen- en boekenmarkt gehouden zal worden. Daardoor zal een fleurig en karakteristiek stadsbeeld op de historische plaats worden behouden, waartoe de voorgenomen boombeplanting en restauratie van de oude pomp zullen medewerken”.
Er hebben 72 openbare pompen in onze stad gestaan en dit was er één van. Hij is rond 1950 verwijderd. Hoewel er ook mensen tegen de verplaatsing van de markt waren - het zal eens niet waar zijn - was dit in het algemeen een verbetering. In de krant De Nederlander van 2 september 1937 staat hierover: “Het is de overtuiging van B. en W. dat door aanvaarding van de ontworpen regeling een markt zal worden verkregen, welke aan hooge eischen van doelmatigheid, orde en aantrekkelijkheid zal voldoen, terwijl de lasten der kooplieden belangrijk lager zullen zijn dan op de tegenwoordige markt en bij een overeenkomst met de tegenwoordige kramen-verhuurders”.
We hebben het hier over de grootste markt van Nederland en misschien wel de grootste van heel Europa met wel 528 standplaatsen. De koopwaar weerspiegelt de multiculturele bevolking van onze stad en meer dan 30.000 bezoekers per dag is geen uitzondering. In de jaren 2014 en 2015 is de markt vernieuwd. Er werd een nieuw marktkantoor met horeca gebouwd en de wandelpaden werden verbreed. Men spreekt van een overdekte markt omdat alle kramen overdekt zijn. En ook hier leert men bij het scheiden der markt de kooplui kennen. Ik las ergens dat het beroep van standwerker het mooiste vak van de wereld en omstreken is. Het is uiteraard de kunst om je waren aan de man en vrouw te brengen. Dit gaat, als het goed is, met humor en originaliteit gepaard. Je moet zorgen dat er een stand ontstaat. Hiermee wordt een kluitje mensen bedoeld dat blijft staan.
Details
-
Schrijver
Carl Doeke Eisma -
E-mail
Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken. -
Fotobijschrift
Boekenmarkt op de Grote Markt in 1924, Haags Gemeentearchief -
Editie
22-2024