Skip to main content

De buurtwinkel van mijn vader

Ik las onlangs in de krant dat de koffieprijzen weer oplopen. In gedachten ga ik terug naar de tijd dat we nog een winkel hadden, zo ten tijde van de oliecrisis in 1973/74. Door omstandigheden was ik in maart dat jaar in dienst gekomen als winkelhulp. De inflatie gierde uit de klauwen, alles werd opeens heel duur. In een buurt waar mensen niet veel ‘te makken’ hebben, hakt dat er meteen flink in. Door de schaarste aan olie werd het bovendien ook nog moeilijker om allerlei gewone producten te kopen, zoals plastic zakken en zeepwaren. 

Achter onze winkel op de Hoefkade nummer 550 lag het magazijn. Daar weer achter lag een pijpela die ooit als keuken diende. Mijn vader braadde er vroeger rosbief voor de verkoop, maar dat was toen al lang geleden. In dat keukentje hadden wij de opslag van zeeppoeder. Daar verdwenen alle halfvolle dozen en restanten, die niet onmiddellijk in het schap in de winkel een plekje konden vinden. Maar nu vloog alles de winkel uit. In een paar dagen moesten wij alles uit de kast halen om de winkel keer op keer bijgevuld te krijgen. Het zeeprek raakte steeds weer helemaal leeg. Onze vaste leverancier kwam maar een keer per week. Voordat alles weer aangevuld zou zijn, zou minstens nóg een week duren. Daarom vulden we de winkel op met alle maten en soorten zeeppoeder die we nog in voorraad hadden. Zelfs allerlei winkeldochters vonden een plekje. En die waren we in de kortste tijd kwijt. In zijn hart kreeg mijn vader weer iets van het avontuur, dat hij nog kende uit de oorlog. Op zijn fiets trok hij erop uit om nog wat te kopen, bij Hagex in de Van Dijckstraat, bij Herman op de ’s-Gravenzandelaan, bij Ven op de groothandelsmarkt. In triomf kwam hij thuis met zijn zoveelste doos waspoeder. 

In de winkel konden wij het dus goed merken. De omzet ging lekker. Dat moest ook wel, nu mijn vader zo’n ‘dure’ knecht (ik dus) in dienst had. Al die zeeppoeder raakten we kwijt, daar kregen we wat geld mee in kas. Nu was dat geen probleem hoor, want er waren altijd wel zaken te doen. 

Mensen hamsterden, waardoor de problemen nog groter werden. En de koffie werd duurder. Heel duur! En toch liep de winkelvoorraad snel terug. Tegenwoordig noemen ze dat derving, maar wij dachten toen nog dat het winkeldiefstal was. Daarom besloten wij om het schap in de winkel waar normaal de koffie en thee stonden, leeg te maken en er iets anders in te zetten. De omzet in geld bleef gelijk, maar de inkoop van koffie kon naar de helft… 

Op een dag kwam mevrouw Z., moeder van veel kinderen, zelf nogal zwaar gebouwd, hijgend en puffend in de winkel. Ze kwam bouillonblokjes kopen en blikjes gecondenseerde melk met suiker en rijst en macaroni. Het was voor haar kleinkinderen. Het moest haar nog even van het hart: ze had zelf zo’n honger geleden in de oorlog. Ze wilde niet dat haar kinderen en kleinkinderen dat ook mee zouden maken. Zij zou er persoonlijk voor zorgen dat er in ieder geval een begin was gemaakt met een voorraadje. Iedereen hamsterde op die manier. Die hele oliecrisis bracht ook heel wat dreiging. De mensen waren bang dat het weer oorlog zou worden, dat kon je aan alles merken. 

Toen opeens waren de plastic zakken op. Een paar jaar eerder wist nog niemand wat het was, maar nu hoorden plastic afvalzakken tot de dagelijkse levensbehoeften. En ze waren niet te krijgen. Iedereen liep van winkel naar winkel, om toch maar genoeg zakken te kopen. Ook onze winkel was al snel door de voorraad heen. Op een avond las mijn vader een kleine advertentie in de krant: ‘Plastic zakken te koop’. Hij ging er meteen op af. Een paar uur later kwam hij terug met een grote doos plastic zakken. Ze zagen er wel een beetje vreemd uit: lichtbruine zakken, met de opening aan de lange kant. Wat moesten we daar nu mee? De handelsgeest van mijn vader deed zijn werk. Hij telde tien zakken af en deed er een elastiekje om. We plakten er een prijsje op en zó gingen we aan de verkoop. Binnen een paar dagen waren we ze allemaal kwijt. Mijn vader genoot ervan! Nu kon hij weer zakendoen. Toen ze op waren, kon mijn vader geen nieuwe meer krijgen. Ik was wel blij, want de crisis liep al aardig af en niet alle klanten waren tevreden...

Naast de winkel was er nog een soort kelder, onder de trap. Voor de oorlog was die kast in gebruik voor van alles, ook voor de voorraad koffie. Op een keer had mijn vader last van ratten. Daar had hij iets aan laten doen. Er was wat spul in gegaan met een beetje rattenkruid erop. Na een paar dagen zaten er allemaal van die dikke bromvliegen op de muur. Daarom werd die kast helemaal leeggeruimd. Er kwamen wel acht dode ratten uit. Dat begrepen ze niet, want er zat toch een tegelvloer in. Daarom werd alles nog eens goed onderzocht en toen bleek dat die tegelvloer alleen gelijkvloers liep. Het verdiepte deel was afgedekt met een plankenvloertje. Toen hebben ze een aannemer laten komen, die moest er een betonvloertje in leggen. Maar ja, hij was zo bang! Hij dorst er niet in, want er zat nog één rat in. “Die jaag ik er wel voor je uit!” zei mijn vader. Er lag zo’n harkje, waar de kinderen mee speelden. Daar heeft hij die rat een klap mee gegeven. Hij was niet gelijk dood. Hij heeft nog een eindje gelopen, ook over een paar pakken koffie, die in de trapkast lagen. 

Die koffie kon hij zo niet meer verkopen, de pakken zaten onder het bloed. Maar toen kwam een poosje later de vertegenwoordiger van Douwe Egberts (DE). Dat was een heel aardige vent. Tegen hem zei hij: “Joh, ik heb een ongelukje gehad, in mijn vinger gesneden. Nu zit er wat bloed op die pakken.” De beste man nam ze mee en ruilde ze om voor een paar andere pakken…

Hoewel de klanten soms dachten dat het een telefooncel was, gebruikten we de trapkast voor van alles, maar vooral voor papier. Er lag altijd veel papier, maar ook rommel in de papierkast. Nog vóór de oorlog dacht mijn vader af en toe dat hij wat hoorde ruisen. Soms was het papier een beetje nattig. Toen heeft hij dat zaakje nog eens een keer laten leeghalen. Toen bleek dat muizen de waterleiding hadden aangevreten. Er liep steeds een heel klein beetje water uit. Niet veel, maar het papier werd er nat van. Toen liet hij weer iemand komen die de water-leiding heeft uitgehakt en gerepareerd en het gat volstampte met glas en weer netjes aansmeerde. Daarna was het met de overlast gedaan.

De groenteboer Reinier Grobben had een pakhuis in de Van Bassenstraat. Dat grensde bij ons aan de achterkant. In dat pakhuis zaten natuurlijk altijd wel een paar ratten. Nadat de groenteboer het kocht, heeft hij er meteen een nieuw dak op laten leggen en een betonnen vloer erin. Toen was het uit met de ratten. Op een keer hadden wij weer heel veel last van ratten. Ze speelden zo’n beetje krijgertje op het plaatsje achter ons huis. Dat was natuurlijk niet zo best. Trui, de buurvrouw uit het café op de hoek (later café Willem) zei telkens: “Die ratten komen bij jullie vandaan, onder dat hout. Dat leek mijn vader onmogelijk; wat zouden ze daar moeten zoeken, tussen die planken en het brandhout? Trui liet een paar lui van de gemeente komen en die waren het wel met mijn vader eens. Daarom zijn ze ook maar eens bij Trui gaan kijken. Zij bleek een open riool te hebben! Ze moest het dicht laten maken en er werd een nieuwe schutting gezet. Daarna was het gedaan met de ratten. 


Details

  • Schrijver

    Gerard van Dijk
  • E-mail

    Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.
  • Fotobijschrift

    Mijn vader in zijn vernieuwde winkel in 1966
  • Editie

    01-2025

Meest gelezen artikelen