Skip to main content

Een scoutinggroep in de Schilderswijk - deel 1

In 1929 waren in Nederland al enkele verkennersgroepen opgericht, maar in Den Haag was er nog geen rooms-katholieke groep. R. Sas was vol vuur om ook in Den Haag zo’n groep op te richten en wel in de Schilderswijk. Al snel vond hij medestanders in zijn broer en in kapelaan Boon. Nu het idee en de leiders er waren, moesten ook nog leden, een naam en een das worden gezocht. Willibrordus was de eerste geloofsverkondiger in Nederland en zou dus als naamgever wel voldoen. De hopman en zijn broer kozen de kleuren en dat was het dan. Een schuurtje achter het Pancratiusgebouw in de Teniersstraat werd troeplokaal.

Alles was geregeld, alleen de jongens nog. Op de eerste bijeenkomst waren er twee. Het waren echt wel dappere jongens: ze liepen in een korte broek, toen niet in de mode. Maar steeds meer jongens meldden zich, zodat ze al spoedig het eerste kamp konden houden. Na dit korte kamp werd het schuurtje te klein voor de groeiende groep. In de Van Dijckstraat kon de groep twee lokalen van een school huren. Er was een groepscomité voor de materiële zorgen. De penningmeester ontving het bedrag van vijftien gulden, “een bedrag dat slechts de bodem van de kas kon vullen”, zoals hij schreef. Om dit aan te vullen, werd een grote actie op touw gezet, maar de reacties waren van dien aard dat de onkosten de inkomsten ver overschreden. De groep groeide in ledental, maar toen diende de Tweede Wereldoorlog zich aan.

In de oorlog was er een ondergrondse groep, maar deze was erg exclusief. De meeste leiders kregen een ondergronds blad, waarvan slechts honderd exemplaren gedrukt werden voor heel Nederland, om te voorkomen dat het blaadje in handen van de bezetter zou vallen. De blaadjes werden aan zéér vertrouwde personen toegezonden. Als deze het blaadje gelezen hadden, stuurden zij het verder naar een ander adres. Dat gebeurde net zo lang tot de leiders het allemaal hadden gelezen.

Na de oorlog kwam er een ongekende bloei in het verkennerswerk. De verkennersbeweging was een Engelse beweging en alles wat Engels was, was na de oorlog ‘in’ en scouting - zoals we nu zeggen - was de eerste jeugdbeweging die na de oorlog weer op poten stond. Daar kwam nog bij dat met name in de Schilderswijk de huizen dubbel bewoond werden, dus er was genoeg jeugd. Al in 1945 werd een bijzonder primitief zomerkamp gehouden op Duinrell, heel kort, namelijk maar drie dagen. Buiten het gewone kampgeld moest iedereen ook nog levensmiddelenbonnen inleveren. Voedsel was na de oorlog nog schaars en op de bon. De jongens moesten dus zorgen voor bonnen én voor pannen. Bonnen waren lastig, want meestal bleven er thuis nog kinderen achter die ook moesten eten. Wat er nog van de pannen was overgebleven, was vaak niet meer dan een heleboel lekstoppen, met een stukje pan ertussen. Alles wat ze nodig hadden, werd geleend bij familieleden. Op zaterdag moesten de jongens verzamelen in de Teniersstraat. Om een uur of vier klonk: “Verkenners, geef acht! Voorwaarts... mars!” En daar ging de hele meute, opgesteld in rijen van drie, lopend naar Duinrell.

Op Duinrell werden de schamele resten van enkele tenten opgezet, waaronder een tent die was gemaakt van stukjes van andere tenten. De verkenners noemden het een ‘pyjama-tent’. Er was bijna niemand die wist wat kamperen was; de tent opzetten, vuur maken en koken, alles moesten ze leren. Toch spreken de verkenners van toen over het leukste kamp dat ze ooit hebben gehad.

Goede herinneringen hebben mensen aan hopman Paternotte, ‘Hop’ zoals hij gewoonlijk werd genoemd. Veel avonden brachten verkenners bij hem thuis door. Nooit was het te laat om te komen en je was altijd welkom. Er was koffie en hij en zijn vrouw stonden altijd klaar om te luisteren, te praten en raad te geven. Een verkenner schreef: “Hij zorgde dat ik mijn koppigheid en wat andere vervelende karaktereigenschappen kwijtraakte. Aan hem heb ik veel te danken.”

Een ander opvallend figuur was Oubaas J. Sas, een man met een uitzonderlijk karakter en een buitengewone vastberadenheid. Hij was vanaf het begin bij de groep en leidde hem tot iets groots. In juli 1946 telde de St. Willlibrordusgroep vijf troepen en vijf hordes, bij elkaar 226 welpen en verkenners, twintig stafleden en acht voortrekkers. Met vallen en opstaan kregen alle activiteiten langzaam weer vorm. Troep II kampeerde in Tilburg, wat echt een pechkamp was. Het ging verschrikkelijk stormen en er bleef geen tent meer overeind staan. Een van de tenten scheurde overlangs doormidden. De jongens gingen over naar een andere tent, om te proberen deze wél op de grond te houden, maar ook deze tent ging de lucht in. De volgende dag ging de oubaas ijverig zitten naaien om de ontstane schade te herstellen.

Na dit kamp kwam er ruimte vrij in de Terwestenstraat. Hier was altijd veel ellende met de straatjeugd en de verkenners konden vaak niet eens heelhuids thuiskomen zonder politiebescherming. De vaandrig ging ze met de fiets halen in de Van der Vennestraat, maar niet zonder levensgevaar. In 1947 moesten ze dit troeplokaal alweer verlaten. Er was geen ander lokaal te vinden, dus werden de bijeenkomsten onder een lantaarnpaal gehouden. Soms met straatspelen, maar omdat de verkennerstechnieken niet achteruit mochten gaan, werden ook de instructies onder een lantaarnpaal gegeven, of soms bij iemand thuis. Uiteindelijk kregen ze een lokaal in de Maria-school in de Jan de Baenstraat, het strijklokaal...

In die tijd kreeg de groep een ‘toewijzing’ om pannen te kopen, want die waren nog steeds op de bon. De verkenners kregen ook toestemming om een troeplokaal te maken in een bouwvallig pand in de Rembrandtstraat. De vloer leek opgevreten door de muizen en ruiten waren nergens te bekennen. Ze gingen aan de slag en noemden het ‘monumentenzorg’. De ouders, oudere verkenners en natuurlijk de staf werkten er hard aan. De troep kreeg een eigen kachel en de dienstpatrouille moest ervoor zorgen dat deze brandde wanneer de troep begon en na de bijeenkomst weer uit was. Dan moest de kachel worden schoongemaakt en de kolen moesten gezeefd worden. De troep zat namelijk nog steeds dusdanig krap bij kas dat ze de nog goede kolen uit de as de volgende bijeenkomst weer konden gebruiken.

In 1948 was er een zomerkamp in Ulvenhout, waar de groep nog jaren terugkwam, ook bij de zonen van de boer! De scouts hielpen met bonen plukken omdat er te weinig arbeidskrachten waren. In 1968 plukten wij er frambozen. ’s Nachts kwamen er wel eens koeien op het terrein die een keer de hele kampkeuken vertrapten. Toen de verkenners de volgende morgen op stonden, vonden zij de keuken bezaaid met ‘Langspeelplaten’. In die tijd werd er nog jaarlijks een olympische dag gehouden. De St. Willibrordusgroep trok naar het Zuiderpark en zette een stuk speelweide af, met verkennersstokken en touwen en dan gingen de heren sporten. Er was dan altijd veel publieke belangstelling.

Het vierde lustrum in 1949 werd gevierd met een groots opgezette ouderavond en een breiwedstrijd voor moeders. Om ook de vaders wat meer in het verkennerswerk te betrekken, werd een hengelwedstrijd gehouden in de Vliet. De vangsten op die dag waren enorm: er was slechts één verkenner die iets uit het water kreeg, namelijk een laars. Men heeft nog gevist naar de andere, maar deze wilde niet bijten. Op het kamp die zomer was er een groot watertekort. De staf loste dit op door extra veel ander drinken in te kopen: 70 kleine flesjes limonade, 12 liter karnemelk en maar liefst 135 liter melk.

In 1950 werd er een ouder-comité opgericht. Dit ouder-comité was voortgekomen uit de restauratie van het troeplokaal in de Rembrandtstraat 417. In dat jaar werd er door de EHBO-vereniging St. Rafaël in de omgeving van klein-Zwitserland een EHBO-oefening gehouden. De verkenners van troep II werden gevraagd om hieraan deel te nemen. De oefening slaagde uitstekend, er werden brancards tussen de fietsen gemaakt om zo de gewonden te vervoeren.

Maar het was niet allemaal koek en ei. Vaak werd er hevig gevochten met de buren, soms zelfs met chloorflessen.

De kampen waren niet altijd een succes. In 1951 regende het dag en nacht, waardoor het kamp wegspoelde. Soms moest men midden in de nacht de tenten ontruimen, omdat ze vol water stonden. In 1952 werd een bezoek gebracht aan de Karel Doorman, het toenmalige vliegdekschip van Nederland. Er werd speciaal voor de verkenners een demonstratie gegeven met de nodige uitleg. Een oud-leider, vaandrig Dobschütz (zelf Marineman) had dit geregeld. Ook in 1952 werden er als bijverdienste hopjes verpakt in het troeplokaal. De materialen werden per auto gebracht en gehaald. Ik hoorde dat er minstens ‘een snoepje van de week’ overbleef.

Wordt vervolgd.


Details

  • Schrijver

    Gerard van Dijk
  • E-mail

    Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.
  • Fotobijschrift

    Opening aan de Hooftskade
  • Editie

    10-2025

Meest gelezen artikelen