Skip to main content

Haagse woonkamer  s rond 1900

Twee jaar geleden publiceerde uitgeverij De Nieuwe Haagsche mijn boek Hartstocht achter de horren, over Haagse romans rond 1900. Daaronder natuurlijk in de eerste plaats Eline Vere, de meest bekende roman van Louis Couperus, maar ook een roman van diens indertijd veelgelezen maar nu vrijwel geheel vergeten Haagse tijdgenote, Cornélie Noordwal (1869-1928). Na ruim een eeuw bieden haar boeken een realistisch en tegelijk nostalgisch inkijkje in het lief en leed van onder meer onderwijzeressen, dienstboden en winkelmeisjes. In mijn boek bespreek ik met name haar meest ‘sociale’ roman, De winkeljuffrouw uit l’Oiseau d’Or (1903), maar ook Ursule Hagen (1900) en De nieuwe mevrouw Garvliet (1908) zijn zeker het afstoffen en herlezen waard. Wat ik in deze (zogenaamde) ‘damesromans’ minstens even interessant vind als de verhaallijn en de personages, zijn de beschrijvingen van Haagse interieurs. In deze bijdrage wil ik daar wat voorbeelden van citeren.

Ursule Hagen

Ursule Hagen is een joods weesmeisje, dat in betrekking komt bij een deftige Haagse familie in het Bezuidenhout. Vóór haar betrekking woonde ze met haar broer Max in huis bij haar tante Jeannette, die ze op een vrije avond weer eens gaat opzoeken. Dan valt haar ineens het armetierige interieur op: ‘Ursule tuurde op naar het benauwd-lage, gladwitte plafondje van dit het-kón-niet-burgerlijker-voorkamertje einde Spui, met zijn uitdragerswinkel van potjes, vaasjes, pulletjes, gelijmde herdertjes en hoofdelooze boerinnetjes op den schoorsteen, weerkaatst in een verweerden spiegel met bladderende gulden lijst; dat kamertje met zijn erwtensoepkleurig roodbloemig behangsel, waarop oliegraphieën [felgekleurde steendrukken] schreeuwden [...]. Voorts de eerbiedwaardige chiffonnière [ladenkast] ook van de juffrouw beneden, met derzelver koperen ringen en beslag; dan de amerikaansche gaatjes-stoelen; dan de eenzame gasballon aan lang koperen staak van den zolder af; dan het ouderwetsche theeblad, met lepeldoosje en verder toebehooren; dan het vloerkarpet met sluike, zwarte, dradige franje; dán tante Jeannette in haar huisgareelachtigheid; en last not least Max, de beminnelijke droomer, voor wien alles een wonder was, tot zelfs een schoon halfhemd en een stuk koek.’

Ten huize van mevrouw Warde van Ekinga wordt Ursule door de kleine Johan, mevrouws achtjarige kleinzoon, naar haar dienstbodenkamertje gebracht: ‘De kamer viel Ursule nog mee. Tamelijk ruim en licht zag ze met twee kortbreede ramen neer op den tuin; daaroverheen, op velden reeds begraven onder de regennevels van dezen winterdag. Gelukkig stond de koffer naast het bed, dat kleurige woldekens en hooge witte kussens toonde onder de plooientent van zijn gebloemd katoenen gordijnen. Een ovaal spiegeltje, verguld omlijst, lichtkaatste waterhelder boven de waschtafel. Deze was bespannen met wit marmerzeil en sloot in heur ronde opening een nijlgroene kom-en-kan, geflankeerd door dito zeep- en borstelbakje en een karafje met glas-hoed. [...] “Mooi kleed wel hier, hè?” vroeg Johan, wijzend op het rood karpet, dat nog randen van vloerplanken liet zien. Hij toonde ook een ouden drie-plankigen boekenhanger, met verschoten banden van geborduurd stramien, welke kleurige zij bij heele vakken was weggeteerd, maar waar Ursule zich blij mee voelde voor haar kleine bibliotheek. In den muur, een garderobe met haken voor de japonnen, en plankjes voor het linnengoed in twee afdeelingen. Een schoorsteen ontbrak, maar een gaskacheltje sloot met een kromme kniepijp in de ruimte tusschen de twee vensters, en er achternaast krulde, als een staart, een wit elastieken buis, die vastzoog om ’t koperen kraanpijpje. Een eindje loodpijp voerde het gas toe.

“Steekt u ’t eens op!”zei Johan, “’t zegt zoo dol floep, flap, floep!” Ursule deed ’t, om hem genoegen te doen én omdat ’t op dat kamertje rillerig koud was. De ijzeren looftakjes brandden blauwig ros op, en terwijl het gas gezellig borrelde, bijna als een snorrende kachel aanhoorend, begonnen de punten gloeiend te rooden en werd het aangenaam warm. “Aardig hè?” vroeg Johan.’

Een Haags pension

De treurigheid van sommige Haagse pensions wordt door Noordwal als volgt beschreven in De nieuwe mevrouw Garvliet. Béatrice is een niet heel welgestelde jonge Indisch-Haagse onderwijzeres, die na het overlijden van haar moeder op kamers moet gaan wonen. Die Haagse pensions vallen dus nogal tegen, want: ‘Bij de meesten, hoewel zij zestig tot zeventig gulden’s maands eischten voor twee kleine tweede-verdieping-vertrekken, zag het er uit, alsof de deurwaarder zoo dadelijk den boel op zou komen schrijven. Oogenschijnlijk heerschte er zekere weelde, doch deze weelde bleek steeds, van nabij gezien, een tweede- of derde-hands. Pluchen en fluweelen zittingen waren op hun beurt pensions voor motten, porcelein op schoorsteen en consoles was gelijmd, kristal doorbarsten, verguldsel bladderde af, liet het naakte hout zien; terwijl kanten en gazen gordijnen dikwijls in hun mazen hielden doode vliegen, doode torren of fijngeknepen glazenmakers, en aldus bepaald insectenkerkhofjes waren geworden; zeer zeker belangwekkend voor den entomoloog, maar weerzinwekkend voor Béatrice, die hevig ging twijfelen aan de zindelijkheid der eigenaars van dit moois.’

De vlotgeschreven en geestige romans van Cornélie Noordwal zijn helaas bijna alleen nog maar in bibliotheken of tweedehands te vinden. Over deze ten onrechte veronachtzaamde Haags-joodse schrijfster en haar werk is meer te vinden in Cornélie Noordwal: veel gelezen, weinig geprezen, een lang artikel van Hans Pars in jaargang 9 nummer 1 (oktober 2002) van het boekverkoperskatern Uitgelezen boeken. Daarnaast werd zij eerder dit jaar ontdekt en enthousiast beschreven door Sylvia Witteman, in haar column in De Volkskrant van 21 maart, en door Carl Doeke Eisma in De Haagse Tijden van 10 augustus. 

Een ‘maintenee’ 

In Hartstocht achter de horren bespreek ik ook een roman van Marcellus Emants, Inwijding, uit 1901. De jonge vrijgezelle advocaat Theodoor van Onderwaarden laveert tussen het burgerlijke ‘fatsoen’ van zijn adellijke familie en van de wereldwijze ‘confrères’ die hij regelmatig spreekt op Sociëteit De Witte, en zijn behoefte naar genegenheid, die hij hoopt te krijgen bij zijn maintenee Tonia. Deze Tonia woont in de Nieuwe-Havenstraat, die al lang heeft plaatsgemaakt voor nieuwbouw achter het Centraal Station, maar zich toen ongeveer bevond waar nu een stuk van de Turfmarkt loopt tussen Wijnhaven en Zwarteweg. In haar burgerlijke interieur wordt Tonia als volgt beschreven: ‘Rode portières, rode gordijnen, rood kleed, rood behang. Overal grote en kleine schilderijen in vergulde lijsten; vlak tegenover hem de open piano; dan de schoorsteen met het Rozenburg stel; vervolgens de volle tafel met kanapee en leuningstoelen overtrokken met nagemaakt Smyrnaas er omheen, de hoge, breed uitzwierende palm er achter, links bij het venster enige bloempotten naast het zwarte schrijftafeltje dicht bezet met snuisterijen; bij de deur het zwarte kastje van binnen vol glimmend zilver met Japanse cloisonnévazen op het bovenblad. En midden in al die druk opwemelende kleuren en blikkeren-de schijnsels, gehuld in een lang naslierende sietroen-gele peignoir, over-straald door het licht van drie breed uitspattende gasvlammen, dat regenboogjes gloeien deed in de prisma’s van een kristallen kroon, stond Tonia recht overeind, uit het rode tapijt omhoog rijzend als een felle vlam uit vurige kolen. Met de rug naar hem toe gewend, de romig glanzende armen uit omgezonken mouw-eilanden opgeheven naar het donkerblonde haar, blikte zij in de spiegel naar de fijne krulletjes, die haar vingers oprondden en neerduwden, plooiden en schikten.’

Je ziet het allemaal bijna voor je, alsof je even terugstapt in de tijd. In het Haags Gemeentearchief zijn veel foto’s te vinden van ‘deftige’ interieurs, zoals u ze bij dit artikel ziet. De indertijd door minder welgestelde mensen bewoonde kamers zijn zelden of nooit in beeld gebracht; daarvoor moeten we het dus doen met treffende beschrijvingen in de romans uit die tijd...


Details

  • Schrijver

    Wim Tigges
  • E-mail

    Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.
  • Fotobijschrift

    Interieur van een huis op de Bezuidenhoutseweg, 1904. Foto: collectie Haags Gemeentearchief
  • Editie

    21-2021

Meest gelezen artikelen