Skip to main content

Het trieste leven van Willem van Genk

Onlangs was er in het Outsider Art Museum in Amsterdam een grote tentoonstelling te zien over de Haagse kunstenaar Willem van Genk. De tentoonstelling reisde door naar het buitenland en zal binnenkort te bewonderen zijn in de Hermitage in Sint-Petersburg. Willem van Genk wordt daarmee de eerste Nederlandse kunstenaar ná Johannes Vermeer die een eigen tentoonstelling krijgt in dit wereldberoemde museum. 

Willem Franciscus Antonius Maria van Genk werd op 2 april 1927 geboren in Voorburg, in het ziekenhuis Antoniushove. Hij was het tiende en jongste kind in een katholiek gezin, en had negen oudere zussen. Zijn vader Jozef van Genk kwam uit Bergen op Zoom. Hij was winkelier in groente en fruit, maar verkocht ook luxer producten als cake, chocolade en bonbons. Jozef van Genk was in 1915 met zijn gezin naar Den Haag gekomen en verhuisde in 1925 naar Voorburg. Hier opende hij een winkel aan de Van de Wateringelaan 25, op de hoek met de Van Wassenaerstraat.

De moeder van Willem van Genk, Maria Hoogstraten, kwam uit Naaldwijk en overleed aan borstkanker toen haar zoon vijf jaar oud was. Willem kwam tijdelijk te wonen bij een oom en tante in Bergen op Zoom en zou daarna vooral worden opgevoed door zijn oudste zussen Tiny en Nora. Vader Jozef van Genk hertrouwde en verhuisde een aantal keren binnen Voorburg. Zijn tweede huwelijk was geen succes en zijn echtgenote verdween alweer snel uit zicht. Jozef van Genk moest zijn winkel opgeven en kreeg een baan bij het Gewestelijk Arbeidsbureau aan de Prinsegracht. 

Op de lagere school vertoonde Willem ernstige leer- en aanpassingsproblemen. Pogingen om hem hierna op een ambachtsschool op te leiden tot elektrotechnicus mislukten. In 1940 was vader Jozef van Genk met zijn kinderen naar Den Haag verhuisd, waar ze kwamen te wonen aan de Magnoliastraat. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Jozef van Genk actief in het verzet, omdat hij via zijn werk jonge mannen kon helpen te ontkomen aan de Arbeidseinsatz. In 1944 moest hij vluchten voor de SD, die tijdens een huiszoeking ook zoon Willem hardhandig verhoorde. Het was een ervaring die grote indruk op hem maakte.

Willem van Genk had na de oorlog enkele kortstondige baantjes, onder andere als broodverkoper en als hulpje van een schoenmaker. Telkens werd hij ontslagen, omdat hij niet wilde luisteren en geen benul van tijd had. In 1947 werd hij tewerkgesteld in een AVO-werkplaats aan de Sirtemastraat, een soort sociale werkplaats – ‘AVO’ stond voor ‘Arbeid Voor Onvolwaardigen’. Hij moest daar van ’s morgens acht tot ’s middags vijf uur werkzaamheden verrichten, zoals het monteren van afwasborstels en het sorteren van stukjes kabel. Hij kwam te wonen in een armoedig pension. 

Eind 1958 meldde Van Genk zich met enkele tekeningen bij de Academie voor Beeldende Kunsten aan de Pinsessegracht. Directeur Joop Beljon zag meteen dat hij met een groot talent van doen had en liet hem toe tot de avondacademie. Hij gaf zijn docenten de opdracht om de nieuwe leerling met rust te laten, om diens aangeboren talent niet te verstoren. Omdat Van Genk in zijn pension niet kon werken, liep hij iedere avond een uur naar zijn alleenstaande zuster Willy in de Harmelenstraat. Aan haar eettafel maakte Van Genk zijn tekeningen op aan elkaar geplakte schriftblaadjes. Het waren vooral grote stadgezichten, met een enorme hoeveelheid details.

Via Joop Beljon kreeg Willem van Genk in 1964 zijn eerste tentoonstelling, in de kantine van Steendrukkerij De Jong & Co. in Hilversum. De tentoonstelling kreeg veel aandacht en het televisieprogramma Brandpunt maakte zelfs een reportage over de kunstenaar. De belangstelling was helaas maar van korte duur en Van Genk belandde weer in de vergetelheid. Hij werd afgekeurd, verloor zijn baan bij de AVO en trok in bij zijn zuster Willy. Zij overleed in 1972, waarna haar broer de woning aan de Harmelenstraat 28 overnam.

Willem van Genk was gefascineerd door grote steden en verre landen, en door allerlei vormen van openbaar vervoer. Op zijn vroegste tekeningen beeldde hij vooral plaatsen in Nederland af, maar al snel kreeg het buitenland de overhand. De Sovjet-Unie had met name zijn aandacht, ook omdat hij dacht dat hij daar een volwaardig burger zou kunnen zijn. Zijn vroegste buitenlandse reizen maakte Van Genk met katholieke reisverenigingen. Later zou hij er ook zelfstandig op uit trekken. Moskou bezocht hij verschillende malen, de stad duikt vaak op in zijn tekeningen, schilderijen en collages.

In 1976 kwam Van Genk in contact met de Amsterdamse galeriehouder Nico van der Endt. Hem lukte het om het vertrouwen van de kunstenaar te winnen en om kopers te vinden voor diens werk. In 1981 ontmoette Van Genk een tweede persoon die belangrijk zou worden in zijn verdere leven, schrijver Dick Walda. Walda ontfermde zich meer en meer over de zonderlinge en hulpeloze Van Genk, die zich maar met moeite in de samenleving staande wist te houden. Hij verzamelde zwarte lakjassen, die hij droeg als hij zijn hondje uitliet en waarin hij over straat paradeerde (en vrouwen in kapsalons begluurde).

De excentrieke Van Genk raakte meer en meer geobsedeerd door treinen, trams en vooral trolleybussen. Omdat die laatste binnen Nederland alleen nog in Arnhem reden, was die stad vaak het doel van zijn tochten. Nadat hij was gestopt met schilderen, begon hij met het maken van kleine trolleybussen uit bouwplaten en afval. Hij noemde zichzelf ‘Koning der stations’ en ‘Conducteur van de trolleybussen’, en bouwde in zijn woning zelfs het busstation van Arnhem na. Op vrijwel al zijn trolleybussen bracht hij een grote reclame aan voor de typisch Arnhemse cafetaria ‘Ratelband Hap-Hoek’.

De roem van Willem van Genk steeg, maar zijn geestelijke gezondheid ging in de loop der jaren steeds verder achteruit. Zijn bejaarde zusters Jacqueline (die lange tijd een kiosk op Scheveningen had) en Tiny probeerden hem te ondersteunen. Na klachten van zijn buren over stank en geluidsoverlast, haalde de politie hem in 1996 uit zijn woning. Hij werd voor enkele weken opgenomen in de psychiatrische inrichting Bloemendaal. Dit herhaalde zich een aantal keren. Ook zijn lichamelijke gesteldheid werd steeds slechter en korte tijd later kreeg hij tweemaal een lichte beroerte. Er volgde verpleging op de afdeling neurologie van het Leyenburg ziekenhuis. 

Hierna kon Van Genk niet meer zelfstandig wonen. Vrienden en familieleden haalden zijn overvolle woning leeg en brachten de oude en zieke kunstenaar onder in een particulier verzorgingshuis. Eind jaren negentig was er een grote overzichtstentoonstelling over hem in museum De Stadshof in Zwolle. Bij de opening was Van Genk zelf de eregast, maar hij kon alleen maar versuft toekijken vanuit zijn rolstoel. Een paar jaar later verhuisde hij voor de laatste keer, naar een medisch verzorgingstehuis waar hij op 5 mei 2005 overleed. Hij werd begraven op begraafplaats St. Barbara, op twee kilometer afstand van zijn geboorteplek.

De foto’s bij dit artikel komen uit verzamelingen van Michiel van Haersma Buma (oud-burgemeester van Voorburg) en Cornélie van Haersma Buma, dochter van de hoofdpersoon.

Ik ben bezig met een boek over het leven en werk van Willem van Genk en zou graag in contact komen met mensen die hem nog hebben gekend, of iets weten over hem of over zijn familie. In het bijzonder ben ik op zoek naar zijn kosthuis in de tijd dat hij bij de AVO-werkplaats aan de Sirtemastraat zat, van eind jaren veertig tot begin jaren zestig. Het ging om een café met verlof A, zijn pensionhoudster heette waarschijnlijk Troekie Spigt en ze had een zoon genaamd Joop. De eerste resultaten van mijn onderzoek zijn te lezen op mijn weblog Het wereldwijde web van Willem van Genk, te vinden via willemvangenk.net


Details

  • Schrijver

    Jack van der Weide
  • E-mail

    Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.
  • Fotobijschrift

    ‘Bouwend ’s Gravenhage’, ca. 1960. Stichting Willem van Genk
  • Editie

    24-2021

Meest gelezen artikelen