Skip to main content

Voorgoed ongeschikt

Onlangs kwam ik in het boek 10 jaar De Oud-Hagenaar het verhaal Leve de soldaat of hoe word ik beroepsmoordenaar? tegen. Het bracht mij terug naar mijn eigen succesvolle poging uit het leger te blijven. Het is begin 1973. Ik zit op dat moment op het Haags montessorilyceum (HML), afdeling HAVO. Op een dag, als ik terugkeer van school, duwt mijn moeder mij post van de burgemeester van ’s Gravenhage, Marijnen, in de handen. Gedateerd 8 januari 1973. Een groene gevouwen kaart met als opschrift ‘Keuring dienstplicht’. Ik dien mij op 9 februari om 07.45 uur precies te melden op de Van Bleyswijckstraat 93 te Delft.

Ik lees dat er van Rijkswege in mijn voeding zal worden voorzien. En dat ik de aan de binnenzijde van de oproeping vermelde stukken mee moet brengen. Zijnde: deze oproeping, het trouwboekje van mijn ouders, alle school- en vakdiploma’s, rijbewijs, polikliniek- of controlekaart van een consultatiebureau, monsterboekje (alleen voor zeevarenden). “Bovendien moet u een papier medebrengen waarop u de naam en het adres van uw huisarts hebt vermeld en de tijdvakken waarin de door u bezochte scholen werden doorlopen.” Het is begin jaren zeventig en de mening over de krijgsmacht is aan het omslaan. Veel jongens voelen er niets meer voor zich tot militair te laten scholen, met de Vietnamoorlog als voornaamste motief. Ook op het HML is het vrijwel dagelijks onderwerp van gesprek. Mijn besluit staat vast: ik wil uit het leger zien te blijven. Maar hoe? Een rondvraag bij vrienden, bekenden en medescholieren (internet bestond nog niet) leerde mij het volgende. De keuringsdag was in twee delen gesplitst: een programma ’s ochtends en een ’s middags. Het leger zette in op kameraadschap, het collectief. Eenlingen had men liever niet. Het hielp wanneer je je ‘onaangepast’ gedroeg en afstand hield van de rest van de jongens die op dezelfde dag de keuring ondergingen.

’s Ochtends werden onder andere je ogen getest. Dat gebeurde door je gekleurde cijfers te tonen die opgebouwd waren uit bolletjes. Als je daarbij staarde, zag je het ‘verkeerde’ cijfer. Dat staren konden ze niet controleren. ’s Middags was er een morse test. Dan kreeg je een koptelefoon op en hoorde je morse seinen die je na moest doen. Dat moest je dus vanaf het eerste moment niet, of onjuist doen om vervolgens de koptelefoon van je hoofd te rukken, op te springen en met de uitroep “ik word hier gek van” de ruimte stormachtig te verlaten. Het leek mij allemaal een vrij wankele basis om de dienstplicht te ontkomen. Er waren nog meer uitwegen. “Mijn moeder is herkeuringsarts bij het leger. Als je bij haar terechtkomt, zorgt zij er wel voor dat je het leger niet in hoeft”, verzekerde een klasgenoot mij. Een ander: “Ook al moet je er in, dan kun je nog na een maand of drie naar huis als je je helemaal afzijdig houdt en nergens aan meedoet. Ze zullen allemaal wel tegen je tekeer gaan maar daar moet je je niets van aan trekken.” 

Ik besloot mijn eigen plan te trekken. Haar tot op mijn schouders had ik al. Een oude, vale bontjas ook. Afgetrapte schoenen, paarse jeans met roze ‘zonnevlekken’ eveneens. Een niet-bijpassend T-shirt idem dito. Oorring ook voorhanden. De outfit was dus geregeld. Nu de rest nog. Mijn plan om mijzelf er zo verlopen mogelijk uit te laten zien: twee weken voor de keuring niet slapen en dagelijks een flinke portie aspirine naar binnen gooien. Plus zo weinig mogelijk eten. 

Op de bewuste keuringsdag stapte ik op mijn paars-roze geverfde oude damesfiets (halleluja-frame) om langs de Vliet richting Delft te trappen, waar de keuring zou plaatsvinden. Slechts een paar van de benodigde papieren zaten in een van canvas gevlochten oude boodschappentas. Ik kwam, uiteraard, te laat aan. Bleef gespeeld verwilderd buiten bij de trap staan. Na enige tijd kwam een militair naar buiten die mij vroeg waar ik naar toe wilde. Niet reageren. Na enig herhalen van zijn woorden kwam hij naar mij toe om mij aan de arm mee naar binnen te nemen. Daar kwam ik aan in een grote hal met tafeltjes en stoelen. Overal uitgelaten stoere Hollandse jongens, alsof ze op schoolreisje waren. De militair vroeg naar mijn papieren. Ik deed net of ik gek was. Na enige vruchteloze pogingen pakte hij mijn tas en vond daarin de stukken. 

Vervolgens werd ik in een stoel gezet. De oproep aan eenieder om naar de eerste etage te gaan miste ik uiteraard. Dus werd ik weer keurig aan de arm meegevoerd. Zo langzaam mogelijk de trap op. Boven gebeurden er diverse dingen. We moesten onder andere in een soort klaslokaal een vragenformulier invullen. Dat werd begeleid door gebrul van een militair in uniform. Het aankruisen van de ziektes die je allemaal had gehad, bood mij de mogelijkheid ze allemaal maar van een kruis te voorzien. “Daar kom je niet mee weg. Wij kennen mannetjes zoals jij”, bulderde de militair vlak naast mijn rechteroor terwijl hij het formulier onder mijn hand weggriste. Medische test dan maar. Bloed afnemen. “Jan, ik geloof dat hij gaat flauwvallen.” Korte tijd later hervond ik mijzelf liggend op een brancard. Ik scoorde punten, zo veel was mij duidelijk. De ogentest ging zoals ingestudeerd. Staren en af en toe een cijfer mompelen. Terwijl de rest al lang weer beneden zat, schuifelde ik over de eerste etage. Steeds onder begeleiding, want waar ik heen moest en wat ik daar moest doen, wist ik hoegenaamd niet.

Uiteindelijk werd ik weer naar beneden getransporteerd. Al mijn keuringsgenoten staarden me aan. Dat voelde ik, want oogcontact vermeed ik uiteraard. Alleen in een hoekje gezeten, hoofd naar beneden, hoorde ik dat de lunch werd aangekondigd. Shit, dat betekende dat ik mijn toneelstuk nog wat langer moest opvoeren. Net toen de moed mij in de schoenen begon te zinken zag ik een paar schoenpunten naast mij stoppen. Ik hoorde dat iemand tegen me zei dat ik mee moest komen. Niet reageren, schoot door mijn hoofd. De routine herhaalde zich. Aan de arm vastgehouden werd ik naar een deur gebracht. Binnen zat een militair in vol ornaat achter een te groot bureau. Het was de bedoeling dat ik voor hem ging zitten. Met hulp lukte mij dat. Er kwam stemgeluid tot mij. Waarvan ik twee dingen vasthield: S4 (gelukkig geen S5 want dat betekende dat je ‘gek’ was en een overheidsbaan wel kon vergeten), en ook ‘voorgoed ongeschikt’. 

Ik kreeg een papiertje in de hand gedrukt en moest het bureau weer verlaten. Mijn begeleiders brachten me naar de voordeur en duwden me naar buiten. “Je mag naar huis. Ga maar.” Ik wilde de trap wel afvliegen maar deed het bewust niet. Ik moest in mijn rol blijven. Mijn fiets stond, voorzichtigheidshalve, naast het gebouw, niet ervoor. Korte tijd later trapte ik vol gas langs de Vliet, richting huis. Halverwege ben ik nog even gestopt om het briefje te lezen. Het stond er echt: ‘voorgoed ongeschikt’. Getekend door J.M. Bijleveld, luitenant-kolonel der artillerie, hoofd van de indelingsraad nummer 7 te Delft. Op adrenaline ging het verder. Thuis schrokken mijn ouders zich rot toen ik ineens weer binnen stond. Ze waren net aan de lunch. Aanvallen dus maar. Binnen een week was ik weer helemaal de oude. Op het HML was ik een held. En voor mezelf ook wel een klein beetje. Toneelspeler ben ik desalniettemin nooit geworden.

Eén voordeel had het geheel nog wel: ik wist vanaf dat moment dat mijn bloedgroep 0 positief is. Met dank aan de Militaire Bloedtransfusiedienst die mij dat keurig op een briefkaart meedeelde. Was getekend 9 februari 1973.

 


Details

  • Schrijver

    Carel Goseling
  • E-mail

    Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.
  • Fotobijschrift

    Haags Montessorilyceum (Nassau Bredastraat 5) in de jaren zestig. Foto: collectie Haags Gemeentearchief
  • Editie

    2-2022

Meest gelezen artikelen