Skip to main content

Aan de slag bij De Nederlanden van 1845

Veel herinneringen kwamen boven toen ik het artikel van Jacqueline Alders las over het kantoor van de Nederlanden van 1845 aan de Groenhovenstraat (De Haagse Tijden 2021, nr. 13). Mijn eerste baan was namelijk ook in dat bijzondere kantoorgebouw. Jacqueline Alders gaf een uitgebreide beschrijving van deze fraaie schepping van Berlage. Ik wil u graag iets vertellen over mijn ervaringen van destijds als employee. Gaat u mee naar binnen?

In juni 1960 had ik, met diploma HBS-A op zak, gesolliciteerd bij de Levensverzekeringen-tak van de Nederlanden van 1845. Interne opleidingen waren daar het hele jaar door mogelijk, maar per 1 september startte een speciaal klasje voor schoolverlaters met diploma HBS of gymnasium. Ik genoot nog eenmaal van een lange zomervakantie zoals ik die in mijn schooltijd gewend was, daarna zou ik het met veertien of vijftien dagen per jaar moeten doen.

Bij binnenkomst via de entree aan de Groenhovenstraat kwam men in een zeer ruime hal met een fraai glazen plafond. Opvallend vond ik de vele pilaren in die ruimte, met links en rechts zicht op bureaus van het kantoorpersoneel. Aan de rand van de hal een aantal kamers; in een daarvan moesten we maandelijks ons loonzakje ophalen. Als medewerker ging je meestal via de fietsenkelder naar binnen - de fiets was in die tijd het meest gebruikelijke vervoermiddel. Net als bij de entree kwam je elders in het gebouw vooral veel grote open ruimtes tegen, een soort kantoortuinen avant la lettre, hier en daar onderbroken door glaswanden. Gangen waren er vrijwel niet; de bureaus waren zodanig geplaatst (in rijen achter elkaar) dat er een soort looproute was vrijgehouden. Er waren meerdere trappenhuizen, maar om opstoppingen te voorkomen, waren er regels voor het gebruik aan het begin van de lunchpauze en het einde van de werktijd. De liften waren in principe bestemd voor het hogere personeel of voor bezoekers.

Mevrouw Brandsma onderrichtte jarenlang nieuwe medewerkers in de eerste basiskennis van het levensverzekeringsbedrijf. Onder haar leiding ging ik vanaf 1 september 1960 in een groepje van tien nieuwelingen een week naar een klaslokaaltje en zou daar in de loop van die maand nog een paar keer terugkomen. Doordat mijn mede-cursisten ook pas van school kwamen, brak dat meteen al een beetje de spanning. We leerden allereerst een van oorsprong Deens woord: ‘deckel’. Met dat woord werd de dossiermap aangeduid waarin, na toekenning van een polisnummer, alle stukken werden verzameld die betrekking hadden op de nieuwe verzekering. Na die eerste maand kreeg ik een vaste plek bij ‘Nieuwe Polissen’ in een grote ruimte op de begane grond, waar ook de afdeling Collectieve Polissen was onderbracht. Links (vanaf mijn werkplek) had je de Raamweg, rechts afdeling wiskunde. Procuratiehouder Peters (chef van meerdere afdelingen) had een eigen kamer met grote ramen, waardoor hij alle medewerkers goed in de gaten kon houden. ’s Morgens stond hij vaak bij de deur standjes uit te delen. Als je dan dacht nog net op tijd te zijn kreeg je te horen dat je te laat was, want bij aanvang van je werktijd (om 8.15 uur) diende je al achter je bureau te zitten en aan het werk te zijn begonnen. Pal voor de kamer van Peters stonden er bureaus voor de souschef en de jongste bediende. Dan vier of vijf rijtjes van zes bureaus naast elkaar, waar mijn collega’s en ik zaten. Op de souschef (Huizer), jongste bediende (Ton) en soms cursisten bij mevrouw Brandsma na, werkten op mijn afdeling alleen vrouwen; de meesten tussen de twintig en dertig jaar. Als groepshoofd zat bij elk rijtje een oudere, ongehuwde dame. Het was toen nog gangbaar om ongetrouwde vrouwen aan te spreken met ‘juffrouw’. Uitzondering vormde mevrouw Brandsma, als enige getrouwd en iets jonger dan de andere groepshoofden. Onderling noemden de jongere collega’s elkaar wel bij de voornaam, maar verder was ik ineens ‘juffrouw Barkmeijer’ geworden; wel even wennen als je een meisje van net zeventien bent!

Collectieve Polissen, waarmee we onze werkruimte deelden, was een veel grotere afdeling. Daar werkten zowel mannen als vrouwen, van uiteenlopende leeftijden. Hun bureaus stonden net andersom zodat de twee afdelingen naar elkaar keken. Ik bofte dat ik bij Nieuwe Polissen meteen bij de meest ervaren collega’s kwam te zitten. Van Wil Allon, Mies Sedee en Tineke Pijnappels heb ik veel nuttige tips gekregen. Juffrouw Van Noort was ons groepshoofd, een lieve dame die naar mijn idee niet zo ver van haar pensioen af was. Mijn rijtje werkte aan polissen met de hoogste verzekeringsbedragen (vanaf 20.000 gulden). Eind december was er overwerk, omdat er om fiscale redenen vóór het nieuwe jaar nog snel polissen werden afgesloten. Van een grote verzekeringsagent kregen mijn collega’s en ik een doos bonbons als extra waardering voor onze inzet. Zomers kon het daarentegen soms heel rustig zijn. Als er echt geen werk voor ons was moesten we ‘deckels’ uit het archief laten komen en dan net doen alsof we aan het werk waren. De procuratiehouder wilde voor zijn collega’s van andere afdelingen niet weten dat er niets te doen was!

Roken was in die tijd nog heel gewoon, opvallend was het daarom dat er bij de 1845 niet gerookt mocht worden vóór half elf. Doordat alle rokers daardoor exact om 10.30 uur een sigaret opstaken zag het dan al gauw blauw van de rook. Voor sommige collega’s duurde dat wachten te lang; ze gingen dan stiekem een sigaretje roken op het toilet. Er was een grote toiletruimte waar je ook gezellig kon kletsen. Als de chef zag dat er te veel lege plekken op de afdeling waren, werd ik er vaak op uit gestuurd om de dames uit die toiletruimte te halen. Half elf was ook de tijd dat de koffiejuffrouw rondging met een grote koffieketel op een wagentje. Als de procuratiehouder een bezoeker had, werd ik soms naar de kantine gestuurd om verse koffie te halen. De kantine was op de bovenste verdieping (waar ook een groot dakterras was), uiteraard maakte ik dan wel gebruik van de lift. Als sinterklaassurprise voor een collega is het wagentje van de koffiejuffrouw een keer op ware grootte nagemaakt. Begeleid door een gitaar werd een bijbehorend gedicht gezongen, waarvan we het refrein allemaal konden meezingen. 

De polissen werden toen natuurlijk nog op eenvoudige schrijfmachines getikt. Aan het einde van een regel moest je een hendeltje overhalen om naar de volgende regel te gaan. (Herinnert u zich de typewriterssong nog? Nog steeds te beluisteren via internet.) Er zat een lint op die schrijfmachines dat je regelmatig moest vervangen. Een aantal keren per jaar kwam een onderhoudsmonteur de schrijfmachines schoonmaken, want zo’n polis diende er perfect uit te zien. Typefoutjes waren uit den boze. Heel voorzichtig konden we nog wel eens met een speciaal gummetje een enkele foute letter vrijwel onzichtbaar verbeteren, anders moest je een nieuw polisblad halen. Heel vervelend, want daar zat toentertijd een voorgedrukt belastingzegel op, dus dat ging niet zomaar. Die gezegelde polisbladen moesten goed geregistreerd worden. Na opmaak van de polis werd ons werk nog enige malen zorgvuldig gecontroleerd voordat de procuratiehouder er zijn handtekening onder kon zetten. Eerst werd met een collega de getypte tekst ‘tegen gelezen’, daarna was er een controle door het groepshoofd en ten slotte door de souschef. Ook alle berekeningen werden nogmaals gemaakt. Zelfs nadat de getekende polissen aan de verzekeringsagenten waren verzonden, konden de deckels nog niet in het archief worden opgeborgen. Er moest eerst op een andere afdeling nogmaals een laatste controle achteraf plaatsvinden.

In het sousterrein, waar ook de fietsenstalling zich bevond, waren de zeer uitgebreide archieven. Heel wat scholieren hebben daar een vakantiebaantje gehad. Mijn zus Renée heeft er in 1961 drie weken gewerkt. Ze verdiende in totaal twintig gulden en kon daarmee precies een elpee van de Everly Brothers kopen. Ik ontving zelf 140 gulden per maand als aanvangssalaris. Enige jaren na mijn huwelijk ontdekte ik dat ook mijn eega er als scholier enige weken heeft doorgebracht.

Met mijn verhaal heb ik geprobeerd een sfeerbeeld te geven van het leven op een groot kantoor rond 1960. Hoewel ik met plezier heb gewerkt bij de 1845, besloot ik na twee jaar levensverzekeringen toch om De Nederlanden vaarwel te zeggen en op een wat breder vlak nieuwe ervaringen te gaan opdoen. 

 


Details

  • Schrijver

    Bonnie Spaans-Barkmeijer
  • E-mail

    Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.
  • Fotobijschrift

    'De Nederlanden' van 1845, affiche van H.J.M Walenkamp, HGA
  • Editie

    7-2022

Meest gelezen artikelen