Skip to main content

Verborgen verleden


Ik ben een kind van na de Tweede Wereldoorlog. Alles wat ik weet over deze oorlog heb ik uit boeken, films en mondelinge overdracht. Het gaf dus een lichte schok toen ik merkte dat ik toch een link had met die oorlog. Via een van de schaarse contactmomenten met mijn jongste zus kwam ik erachter dat er voor de Tweede Wereldoorlog Joodse mensen in ons oude huis hebben gewoond. Zij had dit gevonden op de website van het Joods Monument. Het wekte mijn nieuwsgierigheid en ik begon aan mijn speurtocht naar deze Joodse mensen. Hoe kwamen zij hier terecht en hoe verdwenen zij uit de buurt?

Turfrijer-Spiro was de naam. Moeder en dochter. Je zou denken dat deze naam onder Napoleon werd gekozen door mensen die in die tijd turf vanuit de veengebieden naar elders transporteerden. Bevestiging daarvan kon ik niet vinden. De naam Spiro duidde op Portugese wortels en is te koppelen aan gevluchte Portugese Joden. Was mijn ouderlijk huis in feite een Joods monument?

Met weemoed dacht ik weer terug aan die tijd in de Van Bassenstraat in de Haagse Schilderswijk. Ik las in die tijd heel veel boeken, vooral die uit de bibliotheek van clubhuis De Mussen in de Rijswijksestraat. Ooit vond ik in ons huis tijdens een strafexercitie van mijn moeder, die mij weer eens in het kolenhok had opgesloten, een bruin gekaft, smoezelig schriftje. Het kolenhok was de eerste deur rechts in de lange gang. Het liep schuin af, parallel met de stijging van de trap van het bovenhuis. Door enkele kleine roostertjes in de muur viel wat licht. Het schriftje lag op het laagste punt, helemaal achterin, onder het gruis van de eierkolen. Ik kon het alleen plat op mijn buik liggend te pakken krijgen. Zorgvuldig heb ik het onder mijn trui gestopt en geduldig geprobeerd mijn straftijd in dit hok uit te zitten. Het geritsel van de muizen deed mij allang niets meer. 

Ik herinner mij nog dat ik ’s avonds in bed met een zaklantaarn onder de dekens probeerde te lezen in dit schriftje. Stiekem, want ik wilde mijn schat niet met anderen delen. Niet lang daarna viel ik met schriftje en de brandende zaklamp in slaap. De volgende ochtend was het al vroeg licht en vond ik zaklamp en schriftje weer terug. De zaklamp was uit. Ik heb het schriftje toen in de kledingkast achter mijn stapel kleren verborgen om later zonder pottenkijkers verder te lezen. Dat is er, om wat voor redenen dan ook, nooit van gekomen. Ik was jong. De straat en de Schilderswijk was mijn wereld, waarin ik speelden met mijn vrienden, en boden voldoende afleiding. Maar misschien was het ook de angst om te lezen over de gruwelijke lotgevallen van de Joden onder het Nazibewind. Misschien een verkapt schuldgevoel over het neuzen in de zielenroerselen van Joodse oorlogsslachtoffers. Misschien voelde ik mij een voyeur, ook al wist ik toen niet eens wat dat was. Ik weet het niet meer. Wegdoen kon ik het echter niet.

Jarenlang heb ik niet meer omgekeken naar dit schriftje, maar kortgeleden werd ik dus via mijn zus geattendeerd op de website van het Joods Monument. Daar stond inderdaad vermeld dat er voor de oorlog Joodse mensen in ons oude huis hebben gewoond. Nieuwsgierig heb ik al mijn bewaarde spullen nog eens doorgenomen en kwam het schriftje weer tevoorschijn. De aantekeningen zijn kort en hebben niet bepaald een ‘Anne Frank’-omvang en kwaliteit. Ze zijn van een Joods meisje dat voor ons in dit huis woonde. Bovenaan de eerste bladzijde staat dat zij Bertha Turfrijer heet en zij schrijft over de periode voor haar vertrek met haar moeder, Henrietta Turfrijer-Spiro, naar Amsterdam. 

Ik las in het eerste stukje: “Ik zal heel verdrietig zijn als ik binnenkort voor de laatste keer de deur van nummer 125 in de Haagse Van Bassenstraat achter mij dicht trek. Mijn moeder zal dan op de stoep klaarstaan bij de gehuurde bakfiets om naar station Hollandsche Spoor af te reizen. De bakfiets lag vol met onze persoonlijke spullen, waaraan zij en ik de hoogste waarde hebben toegekend. We gaan naar onze familie in Amsterdam, naar de broer van mijn opa, Marcus Turfrijer. Den Haag is de regeringsstad, waar bij de komst van de Duitsers - en die zullen komen, zegt iedereen - ook de Duitse autoriteiten zich zullen gaan vestigen. Moeder vindt het beter dat wij in de massa van de grootste stad verdwijnen.”

Nieuwsgierig geworden zoek ik via internet naar meer informatie over deze mevrouw en haar dochter. Henrietta Turfrijer-Spiro is in 1891 geboren in Antwerpen en werkte daar als machinestikster in een confectieatelier. Over moeder Henrietta schrijft Bertha: “Mijn moeder vertelde mij dat zij tijdens het begin van de Eerste Wereldoorlog met haar ouders, Jacob Spiro en Sientje Spiero, samen met haar twee broers en vijf zussen en een miljoen andere Belgen, naar Nederland waren gevlucht om aan de Duitse bezetting te ontkomen. Zij deden dit op dringend advies van het Antwerpse gemeente-bestuur omdat de stad elk moment door de Duitsers kon worden gebombardeerd. Via Roosendaal kwamen zij na een lange reis terecht in een voormalig interneringskamp van Belgische militairen. Eind augustus 1914 kwamen de eerste Belgische soldaten in het Friese Gaasterland aan. Het zouden er uiteindelijk circa drieduizend worden, inclusief vrouwen en kinderen. Ze werden ondergebracht in tentenkampen op Elfbergen, Harich, Sondel en bij particulieren. In de loop van het najaar van 1914 werden meer definitieve kampen ingericht, zoals in de voormalige steenfabriek te Rijs, achter een boerderij te Oudemirdum verrijst vrouwenkamp Boskant, in de oude Rooms-katholieke kerk te Bakhuizen.

Na een langdurig verblijf in het tentenkamp te Sondel kregen zij, samen met enkele andere familieleden, na deze oorlog van de Nederlandse regering een woning toegewezen in Den Haag. Veel van haar andere familieleden kwamen in Amsterdam te wonen. Het was in de aan hen toegewezen, krappe en slecht gebouwde woning in een van de stegen in de Falckstraat, behelpen geblazen. Haar twee broers sliepen samen in de voorkamer. Moeder en haar zusjes sliepen op stapelbedden in de alkoof, een ruimte tussen de voorkamer en de achterkamer, terwijl hun ouders de grotere slaap- en achterkamer bezetten. Deze kamer fungeerde ook als woonkamer en elke ochtend moest alles worden opgeruimd en ingeklapt om de woonkamerfunctie te herstellen. Gas moest met behulp van gaspenningen worden verkregen.”

Dit deed mij denken aan onze eigen gezinssituatie. Precies dezelfde inrichting en precies dezelfde slaapkamerverdeling en nog steeds dezelfde gas-penningen.

“Van hieruit is moeder in april 1915 getrouwd met mijn vader, Simon Turfrijer. Zij kwamen als pasgetrouwd echtpaar in aanmerking voor een woning in de Van Bassenstraat op nummer 125. In 1916 werd mijn broer Joseph geboren en twee jaar later mijn broer Jacob. Moeder vertelde dat hun huwelijk niet lang gelukkige tijden kende. Geldgebrek en werkeloosheid drukten zwaar op het gezins-leven. Ik werd in 1928 geboren, zeg maar gerust om hun huwelijk nieuw leven in te blazen.”

Hoe vader Simon hiermee om is gegaan, is niet duidelijk, maar in januari 1929 werd het huwelijk ontbonden. Sinds 15 november 1946 is dit huis in de Van Bassenstraat 125, ook mijn geboortehuis. Het staat in de Haagse Schilderswijk. Deze straat liep vanaf de Parallelweg naar de Hoefkade. Ik schrijf bewust ‘liep’, want na de grote wijksanering is deze straat grotendeels verdwenen en gekoppeld aan het Meester de Bruin-plein, de legendarische directeur van het clubhuis De Mussen dat in de ook weggesaneerde Rijswijkse-straat stond.

Ach ja, die rucksichlose sanering van de Schilderswijk was misschien wel noodzakelijk voor de leefbaarheid in deze buurt. Maar ik besefte ook dat het heel wat anders is wanneer een hele bevolkingsgroep op basis van ras- of geloofskenmerken, op gruwelijke wijze uit onze samenleving wordt weggesaneerd. 

Via de website van Joods Monument kwam ik er na lang zoeken achter dat moeder en dochter, samen met zoveel andere Joodse Nederlanders, via de Amsterdamse Schouwburg en kamp Westerbork, met de service van de Nederlandse Spoorwegen, in 1942 in Auschwitz zijn omgekomen. Bij mijn bezoek aan dit concentratiekamp heb ik bij de voormalige gaskamers in stilte gebeden - iets wat ik zestig jaar geleden voor het laatst heb gedaan - voor hun zielenheil.

 


Details

  • Schrijver

    Cornelis M. Netten
  • E-mail

    Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.
  • Fotobijschrift

    Van Bassenstraat 115, winkel in melk, boter, kaas en eieren. Foto uit 1920, collectie HGA
  • Editie

    18-2022

Meest gelezen artikelen