Skip to main content

Opwachting van The Who in Den Haag

Wie had gedacht dat, na het debakel in 1964 met de Rolling Stones in het Kurhaus, het animo om popgroepen uit Engeland te halen wel wat bekoeld was, had het mis. De ene Engelse groep na de andere bracht in de zestiger jaren een bezoek aan ons land. Van The Beatles tot The Pretty Things, The Kinks, de Spencer Davis Group, The Hollies; allemaal maakten ze hun opwachting, meestal in Den Haag, onder andere in de Marathon, de Houtrusthallen, Club 192 of de Drie Stoepen.

Marathon

Een apart verhaal was het bezoek van The Who aan Den Haag. Op de site www.thewho.nl kunnen we lezen dat Den Haag in 1965 met recht het predikaat Beatstad nr.1 verdiende. Tientallen bands maakten met hun optredens ieder weekend tot een feest voor de muziek liefhebbende tieners van de stad. Veel van die optredens vonden plaats in de Marathon aan de Savornin Lohmanlaan en werden georganiseerd door impresario Jacques Senf.
Freddy Haayen, een employee van platenmaatschappij Polydor, had de tot dan toe in Nederland onbekende groep The Who, toen met de naam The High Numbers, gecontracteerd in Engeland en had Jacques Senf overgehaald de groep te boeken voor een optreden in de Marathon op 21 september 1965 (op Prinsjesdag). Tevens zou er op de dag daarvoor, op 20 september, een AVRO tv-special worden opgenomen in de Amsterdamse Bellevue studio.

Op de avond van Prinsjesdag werd het aanwezige publiek eerst warmgedraaid door korte optredens van The Key, The Empty Hearts, The Haigs en The Golden Earrings, waarna op diverse klaargezette tv’s naar de uitzending van het de dag ervoor opgenomen concert in studio Bellevue kon worden gekeken. Daarna kon het publiek de band in levenden lijve aanschouwen. Al direct werd het gegil en gekrijs bij het opkomen van The Who overstemd door het keiharde en rauwe geluid van de band. The Who speelde zo ruig dat de van The Haigs geleende apparatuur het al gauw begaf. De versterker van Pete Townsend, die met zijn maaiende armbewegingen op zijn gitaar beukt, begeeft het al kort na het begin. Zanger Roger Daltrey loopt als een dolleman over het podium en gooit microfoons om of timmert met zijn microfoon op de bekkens van het drumstel van Keith Moon, die al na vijf nummers een trommel heeft omver gebeukt. 

Na acht nummers moet er een pauze ingelast worden omdat het technisch niet meer mogelijk is verder te spelen. Als er een verontwaardigd gemor door de zaal trekt, wordt er razendsnel besloten andere apparatuur neer te zetten, ditmaal van de Golden Earrings en de Empty Hearts. Dat was niet zo moeilijk, daar alles in een ruimte achter de Marathon stond opgeslagen. Met het gebruik van deze apparatuur wordt het concert verder zonder incidenten afgerond. In de Tuney Tunes van januari 1966 werd nog gemeld dat Pete Townsend na afloop van het concert aan het feesten sloeg met een massa fans. “Zij nodigden mij uit die nacht in hun flat door te brengen. Maar toen ik de volgende ochtend wakker werd, bleken ze allemaal verdwenen te zijn – het was hun huis helemaal niet! Het was de woning van iemand anders en dat was de reden waarom de politie was gewaarschuwd. In het begin was het wel een beetje idioot. Maar nadat ik de agent mijn paspoort had getoond en had verteld wie ik was en hoe ik daar beland was, liet hij me gaan.”

Club 192

Ruim een jaar later, op 12 oktober 1966, bezocht The Who voor de tweede maal Den Haag, ditmaal voor een optreden in Club 192. Jacques Senf had in 1965 Club 192 geopend in de voormalige ‘bierstube’ Ober Bayern in het Casino aan de boulevard in Scheveningen en de club was in korte tijd uitgegroeid tot het ‘beatpaleis van Nederland’. The Who genoot inmiddels een veel grotere bekendheid en het verhaal dat zij bij hun optredens hun hele instrumentarium kort en klein sloegen, was hen vooruit gereisd. In feite was deze mythe ontstaan door een ongelukje eerder in hun carrière. Roger Daltrey doet dit uit de doeken in zijn biografie Mijn Verhaal: “De eerste keer dat er een gitaar sneuvelde, ging dat per ongeluk. Het was september 1964 en we speelden in de Railway Tavern. Het podium was iets hoger dan normaal en Pete zat midden in een loopje toen hij zijn gitaar tegen het plafond sloeg. Hij verdoezelde de fout door zijn gitaar aan stukken te slaan.”  

Veel bezoekers van het concert wachtten gespannen op de beloofde chaos en vernielingen. Bij binnenkomst viel al direct op dat er op de luidsprekerkasten grote butsen en krassen waren te zien. Zo werd de verwachting gewekt dat The Who op deze veelbesproken wijze te werk zou gaan. Nadat het viertal onder luid gejuich was begroet, werd nummer na nummer met donderend volume over het publiek uitgestort. De Haagsche Courant meldde de volgende dag: “Ondanks het buitensporige volume waren de muzikale prestaties van een goed gehalte. Maar dat interesseerde de tieners eigenlijk nauwelijks. Zij lieten van hun enthousiasme weinig blijken. Zij wachtten af of
‘het’ zou gebeuren.”

Ondanks dat het publiek zo lauw reageerde, bleef de band enthousiast doorspelen. The Who-manager Kit Lambert merkte de kilte van het publiek echter wel op en ergerde zich er mateloos aan. Op een gegeven moment dreigde hij zelfs het concert voortijdig te staken. Zaalhouder Senf en organisator Haayen reageerden op de ontevredenheid van manager Lambert over het rustige publiek door enkele lichten in de zaal te doven. Dit bleef echter zonder resultaat, het publiek bleef rustig. Het was duidelijk dat The Who ‘af’ zou gaan als er niets gebeurde. Het publiek was gekomen voor een stunt, de muziek was bijzaak. Voor The Who was het duidelijk wat er moest gebeuren. 

Pete Townsend ramde zijn gitaar (inmiddels handig vervangen door een goedkoop exemplaar) door een luidsprekerbox, die direct door kortsluiting de geest gaf. John Entwistle volgde dit goede voorbeeld, terwijl Pete Townsend zijn gitaar verder aan gruzelementen sloeg. Inmiddels was ook Keith Moon bezig zijn drumstel vakkundig te slopen. Ook Roger Daltrey bleef niet achter en trapte nog even door een trommel heen. Het publiek vond het fantastisch en transformeerde van een apathisch kijkende kudde in enkele seconden in een kolkende, uitzinnig juichende massa. Diverse slimme jongens zouden geconstateerd hebben dat Townsend en consorten zich bedienden van enkele trucs om de schade van de instrumentensloperij enigszins binnen te perken te houden. “De schade beliep hooguit een paar honderd gulden”, zou een pientere journalist in de krant schrijven. Of dat zo was, zullen we nooit weten, maar spectaculair was het wel!

De leden van The Who hielden zich nog jaren aan de gewoonte om hun apparatuur bij ieder concert aan gruzelementen te slaan. Er kwam pas een definitief einde aan deze gewoonte toen drummer Keith Moon in 1978 overleed na een ongelukkige combinatie van slaaptabletten en veel te veel alcohol.


Details

  • Schrijver

    Aad Spanjaard
  • E-mail

    Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken. 
  • Fotobijschrift

    The Who, 1975. Foto: Jim Summaria, wikimedia.
  • Editie

    23-2022

Meest gelezen artikelen