Skip to main content

Winters in het Zuiderpark

In Den Haag ligt het Zuiderpark. In dit grote stadpark van 108 hectare wandelden mijn ouders met mij langs de beeldentuin, in een van de talloze, prachtig aangelegde tuinen met bloeiende Rododendrons. Mijn vader gekleed in een pak, mijn moeder met opgestoken haar en een mooie jurk aan en ik in een enorme kinderwagen, terwijl ik mijn oogjes dicht kneep tegen de zon. Het was het voorjaar van 1950. Het stadspark had ook een zwembad waar ik als meisje in de late jaren vijftig vaak met vriendinnetjes naar toe ging en wij ons vermaakten in het sterk ruikende chloorwater.

Een verkorte route voor auto’s en talloze fietspaden door het groen, verbonden de wijken aan de zuidkant met verschillende uitgangen in het westen. Omdat duizenden ambtenaren en kantoorvolk in de jaren zestig en zeventig richting binnenstad fietsten, waar de departementen en kantoorgebouwen lagen, braakte het park elke werkdag duizenden fietsers uit. En op zondag stond de Troelstrakade vol met geparkeerde auto’s en nog meer fietsen wanneer ADO thuis speelde. 

In mijn tienertijd vond ik het een saai park maar in de winter, als er sneeuw lag en de gemeentewerkers een paar lagen water lieten bevriezen over de speelweiden, herbergde het Zuiderpark de fijnste schaatsbaan op aarde! Op de fiets reed ik na schooltijd naar de ijsbaan in het park, waar ik had afgesproken met schoolvrienden. Wel drie speelweiden lagen te glinsteren en langs de kant lagen veel hoopjes kleding, tassen en schaatsbeschermers. Ik had doorlopers en later schuitjes, want die vond ik stoerder. Toen mijn voeten op mijn twaalfde jaar waren gegroeid tot maat 40 haalde mijn moeder haar eigen schaatsen tevoorschijn. Glimmend gepoetste, bruine laarsjes met oude kranten erin gepropt om het leer in vorm te houden. De schaatsen waren van een degelijke kwaliteit en bijzonder goed onderhouden.

“Voorzichtig met m’n schaatsen”, zei mijn moeder maar ik vloog de trap aan de Nijkerklaan al af. Eindelijk had ik kunstschaatsen en dat ze bruin waren, nam ik voor lief. Mijn schoenen zette ik op de rand van het ijs, ik trok de schaatsen aan en och, wat ging dat gemakkelijk. Nooit meer de bevroren banden lospeuteren of tussentijds aan een vreemde vragen of hij misschien de banden wilde aantrekken. Ik stond hoger dan op m’n schuitjes en het leek wat wiebelig, maar al gauw schaatste ik in volle vaart richting mijn klasgenoten. 

In die tijd waren de eerste stretchbroeken met een hielband bijzonder populair. Sommige klasgenootjes hadden zo’n broek die in de knieën keurig de stof straktrok. Ik vond zo’n broek prachtig. Enkele meisjes van school stonden in groepjes bijeen. Altijd gekleed naar de laatste mode en dus met een zwarte stretchbroek en witte, glimmende kunstschaatsen. De rand van de schaatsen was bekleed met de omslag van grijze geitenwollen sokken en een lange trui met col completeerde hun outfit. Ze keken naar mijn schaatsen en toen naar elkaar. 

Daar stond ik met een hobbezak van een broek die slobberend verdween in mijn bruine laarsjes. Niet echt fraai, maar goed, het waren wél kunstschaatsen. Toen ik veertien werd zei mijn moeder: “Deze winter krijg je witte kunstschaatsen.” Op mijn verjaarscadeau moest ik wachten tot de winter, maar het vooruitzicht eindelijk erbij te horen en de felbegeerde schaatsen te tonen aan mijn vrienden maakte alles goed.

Die winter van 1963 voelde ik mij de koningin van het ijs. Met de zo begeerde zwarte stretchbroek, grijze sokken en glanzend witte laarsjes met scherp geslepen ijzers schaatste ik over de ondergespoten velden in het Zuiderpark. Ik reed hard, maar kon inmiddels ook sierlijke vormen draaien. Dat de broekmode inmiddels een pied-de-poule ruit had, kon mij niet schelen. 

Die winter mocht ik voor het eerst met vriendinnen naar de ondergespoten tennisvelden van Hanenburg die in de Bosjes van Pex lagen. Op de fiets, super stoer met je schaatsen met zwarte beschermers om de ijzers, fietsten wij naar de duinen. In tegenstelling tot de grote weidse schaatsbanen in het Zuiderpark waren in Hanenburg de tennisbanen klein en ondanks dat er snoeren met lichtjes hingen en er liedjes van de Beatles en Roy Orbison klonken, voelde het enigszins benauwd aan. 

We schaatsten heel flauwe rondjes terwijl jongens probeerden onze schaatsbeschermers af te pakken. Dat was het spel, want de beschermers werden alleen afgepakt bij de populaire meisjes die gillend achter de jongens aangingen. De beschermers werden dan weer teruggegeven in ruil voor een zoen.

Ik had werkelijk geen enkele pret in dit spel, ik vond het reuze eng, al die knullen die hijgend en met gretige handen om je heen schaatsten. Op een of andere manier is die koketterie van het flirten bij mij nooit geland. Zelfs mijn favoriete nummer The house of the rising sun van The Animals kon mij niet overtuigen van de nadrukkelijk opgeklopte sfeer. 

Na een paar keer in Hanenburg was ik deze taferelen nogal zat en ging ik toch liever naar de ondergelopen speelweiden in het Zuiderpark, waar je tenminste hard kon schaatsen. 

De winters van vroeger waren streng en langdurend, althans in mijn ogen. Het Zuiderpark was in de winter een ontmoetingsplek voor velen. Kinderen leerden er schaatsen met een sleetje of stoel voor houvast. Tieners ontmoetten elkaar en schaatsten met veel lawaai en snelheid om elkaar heen en ouderen schaatsten met zwierige krullen over het ijs. Er was genoeg ruimte voor iedereen. Fijne herinneringen koester ik aan die tijd vol ijspret. 


Details

  • Schrijver

    Ina Masseling
  • E-mail

    Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.
  • Fotobijschrift

    IJspret in het Zuiderpark, 1954. Foto: Dienst Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting, collectie HGA
  • Editie

    1-2023

Meest gelezen artikelen